ECLI:NL:RBZWB:2025:1695

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/02/433261 / JE RK 25-525
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van spoedverzoek tot wijziging van de contactregeling in een zorg- en opvoedzaak

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, had een spoedverzoek ingediend om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, met als argument dat er zorgelijke signalen waren over mogelijke kindermishandeling door de vader. De ouders hebben een co-ouderschapsregeling, maar de GI stelde dat de situatie van de kinderen zorgwekkend was en dat er acuut ingegrepen moest worden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een zodanig acute noodsituatie dat er zonder het horen van de belanghebbenden kon worden beslist. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen om zonder voorafgaand horen van de ouders te beslissen en heeft de behandeling van het verzoek aangehouden tot een mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming zal worden uitgenodigd om advies uit te brengen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Tempel, kinderrechter, op 20 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433261 / JE RK 25-525
Datum uitspraak: 20 maart 2025
(spoed)beschikking wijziging verdeling zorg- en opvoedtaken ex. artikel 1:265g BW
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het mondelinge verzoek van de GI van 20 maart 2025;
- de schriftelijke bevestiging van het mondelinge verzoek, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2025.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.3
Er is sprake van een co-ouderschapsregeling. In het ouderschapsplan van 5 oktober 2022 hebben de ouders afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op basis van een 5-2-2-5-regeling evenveel bij de vader als bij de moeder. Zij verblijven maandag en dinsdag bij de vader, woensdag en donderdag bij de moeder, in de oneven weekenden bij de vader en in de even weekenden bij de moeder.
2.4
Bij beschikking van 5 september 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 september 2024 tot 5 september 2025.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt:
- Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt te wijzigen:
- de vader wordt het recht op contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd totdat hulpverlening kan starten;
- waarna de vader en de minderjarigen ten minste begeleid contact hebben met elkaar en de GI de regie voert over de duur, frequentie, plaats en vorm (al dan niet begeleid)
- De beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden;
- De beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

Wat zegt de wet?
4.1
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter gedurende de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedtaken wijzigen of vaststellen indien dat in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.2
Op grond van artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en 809 lid 3 Rv, kan een beschikking betreffende een voorlopige ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing, voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 1:265i, tweede lid BW aanstonds worden afgegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
4.3
Nu bij wet niet is voorzien in de mogelijkheid om met spoed te beslissen op artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, zal de kinderrechter in deze zaak analoge toepassing geven aan artikel 800 derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Inhoudelijke beoordeling
4.4
Uit het mondelinge verzoek en de schriftelijke bevestiging daarvan is gebleken dat tussen de ouders sprake is van een complexe echtscheiding. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast
met de strijd tussen hun ouders, die verwijtend en op een conflictueuze manier met elkaar communiceren. Eerder is door de GI, en ook door de Raad in haar rapport, geconstateerd dat dit leidt tot een gebrek aan basisveiligheid bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , wat kan resulteren in problemen in hun identiteitsontwikkeling.
4.5
In de visie van de GI dient de verdeling van de zorg- en opvoedtaken zoals deze door de ouders in voormeld ouderschapsplan is overeengekomen te worden gewijzigd. Aanleiding daarvoor zijn zorgelijke signalen die de GI van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft ontvangen. Deze signalen duiden op mogelijke kindermishandeling vanuit de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , een meisje met een forse kind-eigen problematiek, hebben daarover los van elkaar en op verschillende plekken uitspraken gedaan. [minderjarige 2] heeft eerder al signalen geuit die duiden op kindermishandeling. Ook [minderjarige 1] heeft zich eerder uitgelaten over de mishandeling van [minderjarige 2] door de vader. Hoewel er eerder door de GI, na afwegingen binnen een multidisciplinair overleg, is afgewogen dat er onvoldoende aanleiding wordt gezien om de zorgregeling tijdelijk stop te zetten, heeft [minderjarige 2] zelf nooit eerder signalen laten zien die duiden op kindermishandeling. De GI maakt zich grote zorgen over [minderjarige 2] , gelet op haar kwetsbaarheid, en over [minderjarige 1] , nu zij zich waarschijnlijk in een opvoedomgeving bevindt waar mogelijk kindermishandeling plaatsvindt. De GI acht het daarom niet verantwoord dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog langer bij de vader verblijven, zonder intensieve opvoedondersteuning of gelijksoortig traject. De kans dat er mogelijk sprake is van acute onveiligheid in de thuissituatie bij de vader wordt als groot ingeschat.
4.6
De kinderrechter overweegt als volgt.
Hoewel de kinderrechter de zorgen van de GI over de uitlatingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over de opvoedsituatie bij de vader thuis deelt, kan zij de verzochte ‘spoedmachtiging’ niet afgeven. De kinderrechter betrekt daarin dat de zorgelijke situatie al geruime tijd speelt, ook ten tijde van het raadsonderzoek. Naar het oordeel van de kinderrechter kan daarmee niet gesproken worden van een zodanig acute situatie dat direct en zonder het horen van belanghebbenden ingegrepen dient te worden. Het verzoek van de GI om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te stoppen is verstrekkend. De kinderrechter hecht er waarde aan betrokkenen over het verzoek te hebben gehoord alvorens zij een beslissing kan nemen op het verzoek. Zij zal het spoedaspect van het verzoek van de GI dan ook afwijzen.
4.7
Wel ziet de kinderrechter gezien de zorgen aanleiding om het verzoek met spoed te behandelen op de hierna te melden mondelinge behandeling. De GI en de ouders worden op die mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun mening te geven over het verzoek. Ook zal de kinderrechter de Raad voor de Kinderbescherming uitnodigen om haar over het verzoek te adviseren.
4.8
[minderjarige 1] wordt in de gelegenheid gesteld om, als zij dat wil, haar mening te geven tijdens een zogenoemd kindgesprek. Zij hoeft hiervan geen gebruik te maken. Zij mag de kinderrechter ook een brief schrijven. [minderjarige 2] zal deze gelegenheid, gelet op haar leeftijd, niet worden geboden.
4.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
wijst af het verzoek van de GI om zonder voorafgaand horen van belanghebbenden te beslissen op het verzoek;
5.2
houdt de behandeling van het (resterende deel van het) verzoek van de GI tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot de mondelinge behandeling van
vrijdag [datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, (mr. Tempel) in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW;
5.3
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de ouders en de GI;
5.4
gelast de griffier om de Raad voor de Kinderbescherming bij aparte brief voor de mondelinge behandeling op te roepen om de kinderrechter te adviseren;
5.5
gelast de griffier om de minderjarige [minderjarige 1] op te roepen voor een kindgesprek op een dag voorafgaande aan de mondelinge behandeling;
5.6
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Tempel, kinderrechter, op 20 maart 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 maart 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.