ECLI:NL:RBZWB:2025:1707

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/02/421537 / FA RK 24-1886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot gezamenlijk gezag en verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een complexe scheidingssituatie met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw en de man, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn betrokken bij een geschil over het gezamenlijk gezag en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man beoordeeld, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming advies heeft uitgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw alleen het gezag over [minderjarige 2] uitoefent, terwijl partijen gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft besloten dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn, en heeft een contactregeling vastgesteld die de belangen van de minderjarigen dient. Tevens is er een ondertoezichtstelling uitgesproken voor beide minderjarigen, om de zorgen over hun ontwikkeling en de samenwerking tussen de ouders aan te pakken. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag aangehouden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/421537 / FA RK 24-1886
datum uitspraak: 11 maart 2025
beschikking over gezag, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijf
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Koop - van Vliet in Breda,
tegen
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld in Bergen op Zoom,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016, hierna te noemen [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019, hierna te noemen [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 15 april 2024 ontvangen verzoek van de vrouw met bijlagen;
- het op 22 mei 2024 ontvangen verweerschrift van de man tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen;
- het rapport van de Raad van 30 augustus 2024;
- het F9-formulier van mr. Bronsveld van 27 september 2024;
- het F9-formulier van mr. Koop - Van Vliet van 3 oktober 2024;
- het aanvullende rapport van de Raad van 29 oktober 2024;
- het F9-formulier van mr. Bronsveld van 7 november 2024;
- het F9-formulier van mr. Koop - Van Vliet van 7 november 2024;
- het door [minderjarige 1] ingezonden reactieformulier, ingekomen bij de griffie op 19 december 2024;
- de op 3 februari 2025 ontvangen brief van [minderjarige 1] ;
- het F9-formulier van mr. Koop - van Vliet van 25 februari 2025 met bijlagen;
- de uittreksels uit het gezagsregister over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
1.2
De verzoeken zijn mondeling, met gesloten deuren, behandeld op 25 februari 2025.
Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
1.3
[minderjarige 1] heeft de mogelijkheid gekregen om in een kindgesprek te zeggen wat hij van de verzoeken vindt, maar hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. [minderjarige 1] heeft in plaats daarvan de rechtbank een brief geschreven.
1.4
De Raad heeft op de mondelinge behandeling een mondeling verzoek gedaan tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft dit mondeling verzoek vervolgens schriftelijk bevestigd. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer C/02/432448 / JE RK 25-365 .

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn de minderjarigen geboren.
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.4
De vrouw is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.5
Na het verbreken van de relatie zijn partijen mondeling een contactregeling overeengekomen. Na de laatste wijziging van deze regeling verbleven de minderjarigen:
- iedere week van vrijdag 17:00 uur tot zondag 19:30 uur bij de man;
- iedere dinsdag en donderdag van 17:00 uur tot 19:30 uur bij de man en oma vaderszijde.
Tussen partijen is in geschil of de minderjarigen ook iedere woensdag van 17:00 uur tot 19:30 uur bij de man zijn.
2.6
Op zondag 4 februari 2024 heeft de man de minderjarigen niet teruggebracht naar de vrouw. Op 8 februari 2024 heeft de man [minderjarige 2] , door tussenkomst van Veilig Thuis en de politie, teruggebracht naar de vrouw, maar [minderjarige 1] niet.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 18 maart 2024 (zaaknummer C/02/419384 / KG ZA 24-90) is de man veroordeeld om [minderjarige 1] binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan de vrouw af te geven.
Onder wijziging van de door partijen mondeling overeengekomen contactregeling is bepaald dat de man en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- in de even weken van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de minderjarigen op vrijdag door de man van school worden opgehaald en de man de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt;
- in de oneven weken op dinsdag en donderdag van 17:00 uur tot 19:00 uur, waarbij oma vaderszijde de minderjarigen om 17:00 uur bij de vrouw ophaalt en om 19:00 uur bij de vrouw terugbrengt.
De man is veroordeeld uitvoering te geven aan voormelde vastgestelde voorlopige contactregeling, onder oplegging van een dwangsom.
De Raad is verzocht om vooruitlopend op de (door de vrouw) nog aanhangig te maken bodemprocedure een onderzoek te verrichten en rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Komt uitvoering van de door partijen onder begeleiding van Veilig Thuis overeengekomen contactregeling tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Zo nee, hoe dient de contactregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn;
II. de tussen partijen, in onderling overleg overeengekomen, contactregeling te wijzigen en een contactregeling en verdeling van de schoolvakanties en feestdagen zoals omschreven in sub 75 & 76 van het verzoekschrift vast te stellen, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] zullen uitoefenen;
II. te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man zal zijn;
III. een contactregeling vast te stellen, waarbij de vrouw gerechtigd is tot contact met de minderjarigen een keer per veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag tot en met zondagavond en te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld, zulks in nader onderling overleg.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De Raad heeft in navolging van voormeld vonnis in kort geding onderzoek verricht naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen en daarvan op
2 september 2024 rapport uitgebracht.
Volgens de Raad krijgen de minderjarigen veel mee van de ernstige samenwerkings- en communicatieproblemen tussen partijen waardoor de minderjarigen in emotioneel opzicht worden belast en zich in mindere mate dan gewenst kunnen richten op hun eigen ontwikkelingstaken. Daarnaast krijgen de minderjarigen door de problemen tussen partijen niet de boodschap van hen dat ze een positief en onbelast contact met hun beide ouders, dus zowel met de moeder als met de vader, mogen hebben. Dit maakt dat de minderjarigen klem zitten in hun loyaliteit naar hun beide ouders en mogelijk het gevoel hebben te moeten kiezen tussen hen. Dit kan verwarrend voor de minderjarigen zijn en negatieve gevolgen hebben voor hun identiteitsontwikkeling, zelfbeeld en zelfvertrouwen en voor het opbouwen van gezonde vertrouwensrelatie met volwassenen.
Om de zorgen over het veilig opgroeien van de minderjarigen in de context van de scheiding weg te nemen is het volgens de Raad nodig dat de minderjarigen opgroeien in een veilige opvoedsituatie, waarbij zij duidelijkheid hebben over wanneer zij bij hun ouders zijn in het kader van de contactregeling en waarbij de minderjarigen in staat worden gesteld een adequate sociaal-emotionele ontwikkeling door te maken. Daarvoor is van belang dat [minderjarige 1] de [training] gaat volgen op school en dat beide minderjarigen individuele hulp (zoals speltherapie) gaan krijgen gericht op het verwerken van de problemen tussen partijen waarvan de minderjarigen getuige zijn (geweest). Ook is het belangrijk dat partijen een constructieve samenwerking en communicatie ten aanzien van de minderjarigen met elkaar aangaan, waarbij partijen professionele begeleiding gaan krijgen van een organisatie die gespecialiseerd is op het gebied van complexe scheidingen zoals onder meer [jeugdhulp 1] of [jeugdhulp 2] . Daarbij adviseert de Raad om te werken aan solo parallel ouderschap om de emotionele betrokkenheid tussen partijen zoveel mogelijk te minimaliseren, en daarmee conflicten te verminderen en te voorkomen. Verder is het van belang dat partijen, bijvoorbeeld door middel van psycho-educatie, inzicht gaan krijgen in de belasting die de echtscheidingsproblematiek voor de minderjarigen met zich brengt op emotioneel gebied.
Nu beide partijen hebben aangegeven open te staan voor de hulp die de Raad nodig acht voor partijen en de minderjarigen, kunnen de geconstateerde zorgen en aandachtspunten die tijdens het raadsonderzoek naar voren zijn gekomen, volgens de Raad worden opgepakt in het vrijwillig kader.
Met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de Raad aangegeven dat het contact tussen de minderjarigen en de man moet plaatsvinden op een wijze die recht doet aan het (emotionele) belang en welzijn van de minderjarigen. De minderjarigen moeten zich veilig en zich prettig voelen. Sinds partijen uit elkaar zijn, zijn er verschillende wijzigingen geweest in de contactregeling waaraan de minderjarigen zich hebben moeten aanpassen. Gezien de leeftijd van de minderjarigen, en vooral voor [minderjarige 2] , is frequent contact met de man belangrijk om een veilige gehechtheidsrelatie met hem aan te gaan en te kunnen voortzetten. Binnen de huidige contactregeling is sprake van frequent contact met de man. Vanuit het raadsonderzoek is naar voren gekomen dat de minderjarigen gewend zijn aan deze regeling. Daarnaast is de regeling aangepast aan de werktijden van de man. Er zijn voor de Raad geen signalen naar voren gekomen dat de contactregeling aangepast moet worden, omdat dit beter zou zijn voor de minderjarigen. Opnieuw wijzigen van de regeling zal voor nieuwe onrust zorgen, terwijl de minderjarige door alles wat ze al hebben meegemaakt aan problematiek tussen partijen, dringend behoefte hebben aan rust, voorspelbaarheid en stabiliteit. De Raad is dan ook van mening dat de huidige contactregeling, waaraan beide partijen uitvoering geven, tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen, en adviseert de rechtbank aldus om een regeling tussen de man en de minderjarigen vast te stellen waarbij de minderjarigen bij de man verblijven:
- in de even weken van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de minderjarigen op vrijdag door de man van school worden gehaald en de man de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt;
- in de oneven weken op dinsdag en donderdag van 17:00 uur tot 19:00 uur, waarbij oma vaderszijde de minderjarigen om 17:00 uur bij de vrouw ophaalt en om 19:00 uur bij de vrouw terugbrengt.
De Raad heeft er vertrouwen in dat partijen over de verdeling van de vakanties en feestdagen, al dan niet met hulpverlening, onderling afspraken zullen maken.
Tot slot heeft de Raad partijen geadviseerd om elkaar frequent, op vaste tijden, constructief op de hoogte te houden over hoe het met de minderjarigen gaat.
4.2
Op 2 oktober 2024 heeft de Raad zijn onderzoek heropend. Redengevend hiervoor was een door de vrouw gedane zorgmelding bij Veilig Thuis, waarbij zij melding heeft gemaakt van een fysieke mishandeling van [minderjarige 1] door de man op 8 september 2024. In dit heropende onderzoek is de Raad in gesprek gegaan met partijen, [minderjarige 1] en oma vaderszijde om duidelijkheid te krijgen over wat er gebeurd is.
De Raad heeft op 29 oktober 2024 rapport uitgebracht van zijn aanvullende onderzoek, en daarbij geconcludeerd dat hij geen redenen heeft om te twijfelen aan het verhaal van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] kan gedetailleerd vertellen wat er gebeurd is en wat de aanleiding was. De man heeft [minderjarige 1] geslagen, waarschijnlijk om hem te straffen. Het slaan door de man lijkt tot nu toe om een incident te gaan. Dit neemt niet weg dat de man [minderjarige 1] niet mag slaan. [minderjarige 1] en (ook) [minderjarige 2] moeten fysiek veilig zijn bij hun ouders. Daarnaast vindt de Raad het kwalijk dat dat de man (en ook oma vaderszijde) het incident ontkent. Hierdoor kunnen er met de man geen afspraken worden gemaakt over hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Daarnaast zal de ontkenning van de man van het incident voor [minderjarige 1] lastig en emotioneel schadelijk zijn. Belangrijk is dat [minderjarige 1] kan blijven vertellen over dingen die hem overkomen en dat hij hierin serieus genomen moet worden, ook door de man. De Raad is van mening dat de man zijn excuses moet aanbieden aan [minderjarige 1] .
De Raad ziet geen aanleiding om zijn advies aan te passen. De minderjarigen hebben het namelijk ook fijn bij de man, aldus [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Opnieuw wijzigen van de contactregeling zal voor nieuwe onrust zorgen, terwijl de minderjarigen door alles wat ze al hebben meegemaakt aan problematiek tussen partijen dringend behoefte hebben aan rust, voorspelbaarheid en stabiliteit. De huidige contactregeling komt nog steeds tegemoet aan de belangen van de minderjarigen. Omdat [minderjarige 1] heeft aangegeven graag te willen dat oma vaderszijde bij het contact met de man aanwezig is, wil de Raad de man en de oma meegeven aan [minderjarige 1] ’s wens tegemoet te komen. Daarbij is het voor de minderjarigen rustig en emotioneel veilig wanneer de oma, hoewel zij aangeeft dat partijen de overdracht van de minderjarigen zelf moeten kunnen uitvoeren, de overdracht op zich blijft nemen. Dit om nieuwe conflicten en spanningen tussen partijen te voorkomen waarvan de minderjarigen getuige zijn.
Voor de minderjarigen wordt hulp ingezet, namelijk de [training] . Wanneer er opnieuw incidenten plaatsvinden, adviseert de Raad de vrouw dringend om Veilig Thuis hiervan op de hoogte te stellen. Als Veilig Thuis dit nodig acht, kan Veilig Thuis een Verzoek tot Onderzoek bij de Raad indienen, waarna de Raad opnieuw een raadsonderzoek kan doen.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft de vertegenwoordigster van de Raad, in aanvulling op voormelde rapporten, aangegeven dat zij constateert dat de door de Raad geadviseerde hulpverlening, met uitzondering van de [training] die voor beide minderjarigen inmiddels is afgerond, tot op heden niet van de grond is gekomen. Zo ontvangen partijen nog altijd geen professionele begeleiding om te werken aan een verbetering van de onderlinge samenwerking en communicatie op ouderniveau en is voor beide minderjarigen nog geen individuele hulpverlening opgestart, terwijl met name ten aanzien van [minderjarige 1] grote zorgen bestaan over zijn gedrag en ontwikkeling. Partijen geven aan open te staan voor hulpverlening om te werken aan een verbetering van de situatie, maar het lukt hen kennelijk niet om deze hulpverlening in het vrijwillige kader georganiseerd te krijgen. Gelet hierop alsmede belaste voorgeschiedenis van partijen, acht de vertegenwoordigster van de Raad een gedwongen kader waarin hulpverlening voor partijen en de minderjarigen wordt ingezet aangewezen. Zij heeft hierin aanleiding gezien om een mondeling verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar in te dienen (na schriftelijke bevestiging, geregistreerd onder zaaknummer C/02/432448/ JE RK 25-365).
4.4
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard de zorgen van de Raad te erkennen en te onderschrijven. Tussen partijen is sprake van een verstoorde verstandhouding, die zijn weerslag heeft op de minderjarigen en hen belast. De door de Raad geadviseerde hulpverlening voor zowel partijen als de minderjarigen komt tot op heden niet van de grond, terwijl de noodzaak van deze hulpverlening door partijen wel wordt gezien. De samenwerking tussen partijen verloopt moeizaam, en het lukt hen niet om samen de hulpverlening georganiseerd te krijgen. Beide partijen staan open voor hulpverlening, maar schatten in dat de hulpverlening die in het kader van het Uniform Hulpaanbod geboden kan worden - gezien de problematiek die speelt - te licht zal zijn en dus niet afdoende. Inzet van hulpverlening in het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling wordt nodig geacht om bestaande patronen, die partijen in de weg staan om stappen vooruit te zetten, te doorbreken. Daarnaast zijn de zorgen over de minderjarigen, met name ten aanzien van [minderjarige 1] , groot. De minderjarigen lopen vast in hun ontwikkeling waarbij [minderjarige 1] in toenemende mate complex gedrag laat zien. Dit maakt dat partijen kunnen instemmen met een ondertoezichtstelling voor beide minderjarigen.
4.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter op het mondelinge verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen beslist. Er is een ondertoezichtstelling van beide minderjarigen uitgesproken met ingang van 25 februari 2025 tot 25 februari 2026, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Deze mondelinge beslissing is heden schriftelijk vastgelegd.
4.6
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst een beslissing nemen op het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag, en daarna de verzoeken van partijen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het hoofdverblijf van de minderjarigen behandelen.
4.7
Gezag
4.7.1
De rechtbank stelt vast dat partijen samen het gezag over [minderjarige 1] hebben, maar dat de vrouw alleen het gezag over [minderjarige 2] uitoefent. Naar het oordeel van de rechtbank past dit niet bij het wettelijk uitgangspunt, namelijk dat ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over hun minderjarige kinderen. Bovendien acht de rechtbank het in beginsel niet wenselijk dat met betrekking tot het gezag tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderscheid wordt gemaakt. Zij hebben dezelfde ouders en gelet op de positie van partijen, die beiden zorg dragen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , past gelijkwaardigheid en gezamenlijk gezag.
4.7.2
Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat partijen op dit moment niet in staat zijn om samen invulling te geven aan het gezamenlijk ouderschap. De samenwerking en communicatie tussen partijen verloopt zeer moeizaam en het lukt partijen niet om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] buiten de tussen hen bestaande strijd te houden. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 2] , bij gezamenlijk gezag, klem of verloren zou raken tussen partijen. Wat echter nog onvoldoende is gebleken, is of daarin binnen afzienbare tijd verbetering kan komen. Er is een ondertoezichtstelling van beide minderjarigen uitgesproken, waarbinnen hard gewerkt zal gaan worden aan een verbetering van de samenwerking en communicatie tussen partijen. Daarbij zal samen met partijen op zoek moeten worden gegaan naar een manier waarop zij op constructieve wijze invulling en uitoefening kunnen geven aan het gezamenlijk gezag/ouderschap. Beide partijen hebben bovendien aangegeven open te staan voor hulpverlening, die nu onder regie van de GI vorm moet krijgen.
4.7.3
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om nog geen beslissing op het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag met betrekking tot [minderjarige 2] , gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW), te nemen, maar een beslissing hierop aan te houden in afwachting van de resultaten die in het kader van ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden behaald. De rechtbank verwacht van beide partijen dat zij zich meewerkend zullen opstellen en het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop zullen stellen. Partijen moeten gaan leren om samen beslissingen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en andere van belang zijnde gezagskwesties te kunnen nemen en hierin, op welke wijze ook, de samenwerking met elkaar op te zoeken. Daarbij is noodzakelijk dat elk van de partijen zal gaan kijken naar het eigen aandeel in de aanwezige dynamiek en wat zij zelf kunnen doen om te komen tot een verbetering van de huidige situatie.
4.8
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.8.1
Beide partijen verzoeken de rechtbank tot wijziging van de tussen hen mondeling overeengekomen contactregeling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Nu partijen samen het gezag hebben over [minderjarige 1] , maar de vrouw alleen het gezag over [minderjarige 2] uitoefent, gelden de volgende bepalingen.
Met betrekking tot [minderjarige 1] :
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, aanhef en onder a, van het BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. In geval van een geschil over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a, vierde lid, van het BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
Met betrekking tot [minderjarige 2] , voor zover het het verzoek van de man betreft:
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van dat artikel, voor zover hier van belang, stelt de rechter op verzoek van (een van) de ouders een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Op grond van artikel 1:377e van het BW kan de rechtbank op verzoek van (een van) de ouders een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd.
4.8.2
De rechtbank overweegt dat de Raad in zijn rapporten de vaststelling van een contactregeling adviseert, die overeenkomt met de voorlopige contactregeling zoals bepaald door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 18 maart 2024. De vrouw stemt met deze regeling in en heeft een daarmee overeenkomstige contactregeling verzocht te bepalen. De man heeft een andersluidende contactregeling verzocht, waarbij de minderjarigen een keer per twee weken een weekend omgang hebben met de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek gehandhaafd. Wel heeft de man aangegeven dat bij hem sprake is van voortschrijdend inzicht, in die zin dat de man graag zou willen toewerken naar een co-ouderschapsregeling.
4.8.3
Niet in geschil is dat de omstandigheden zijn gewijzigd nadat partijen mondeling een contactregeling met elkaar zijn overeengekomen, zodat beide partijen kunnen worden ontvangen in hun verzoek ter zake het contact.
4.8.4
De rechtbank stelt vast dat aan de voorlopige contactregeling, zoals bepaald door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 18 maart 2024, door partijen uitvoering wordt gegeven gedurende langere tijd. Op basis van deze regeling zien de minderjarigen de man op regelmatige basis, zodat hun band kan worden versterkt en behouden. Een co-ouderschapsregeling acht de rechtbank op dit moment niet in hun belang gezien de onrust tussen partijen, en de weerslag die dit heeft op de minderjarigen. Voor een door partijen gezamenlijk gedeelde contactregeling is bovendien op zijn minst nodig dat partijen met elkaar kunnen communiceren en afspraken kunnen maken over belangrijke zaken. Dit lukt hen nu onvoldoende en het zal tijd kosten voordat dit verbetert. Daarnaast is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij rust ervaren in het contact met hun ouders, mede gelet op alles dat zij hebben meegemaakt. Een wijziging van het huidige contact tussen partijen en de minderjarigen acht de rechtbank op dit moment dan ook niet in het belang van de minderjarigen. Het zwaartepunt van de zorg voor de minderjarigen ligt nu bij de vrouw, en dat is waar de minderjarigen aan gewend zijn. Daarnaast neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat er zorgen zijn over het pedagogisch handelen van de man richting de minderjarigen, in ieder geval over de wijze waarop de man gedrag van de minderjarigen zou corrigeren. Hiernaar zal nader onderzoek moeten plaatsvinden in het kader van de ondertoezichtstelling, en nu dit onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden pleit dit eveneens tegen een wijziging, althans een uitbreiding, van het contact tussen de man en de minderjarigen op dit moment.
4.8.5
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een definitieve contactregeling vaststellen overeenkomstig de eerder in het vonnis in kort geding van 18 maart 2024 bepaalde voorlopige contactregeling. Met betrekking tot het halen en brengen van de minderjarigen op dinsdag en donderdag acht de rechtbank het aangewezen dat oma vaderszijde vooralsnog bij de overdrachtsmomenten aanwezig is. Dit om deze momenten voor de minderjarigen zo ontspannen mogelijk te laten verlopen alsook het risico tot conflict tussen partijen, gezien de gespannen verstandhouding tussen hen, zoveel mogelijk te voorkomen.
4.8.6
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een vakantie- feestdagen en bijzondere dagen regeling vast te stellen conform het verzoek van de vrouw. De rechtbank is niet gebleken dat deze regeling in strijd is met de belangen van de minderjarigen. In haar overweging neemt de rechtbank mee dat de man tegen deze regeling geen verweer heeft gevoerd.
4.9
Hoofdverblijf
4.9.1
Nu de man op dit moment niet is belast met het gezag over [minderjarige 2] , kan de man niet worden ontvangen in zijn verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem. Wel kunnen beide partijen worden ontvangen in hun verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hen aangezien zij beiden het gezag over [minderjarige 1] uitoefenen.
4.9.2
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, van het BW kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, zoals over de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
4.9.3
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bepleit om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw te bepalen. De rechtbank volgt de Raad in dit advies, temeer omdat het zwaartepunt van de opvoeding van [minderjarige 1] bij de vrouw ligt gezien de voorliggende contactregeling. Bovendien volgt uit de stukken dat [minderjarige 1] op dit moment meer rust, stabiliteit en veiligheid ervaart bij de vrouw dan bij de man, waarbij [minderjarige 1] aangeeft graag te willen dat oma vaderszijde aanwezig is bij de contactmomenten met zijn vader. Dit maakt dat de rechtbank de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw op dit moment het meest in zijn belang acht.
4.9.4
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij haar dan ook toewijzen, onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de man tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en Genessis bij hem.
4.1
Verdere verloop procedure
Nu de beslissing op het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag wordt aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling, verzoekt de rechtbank partijen om zich uiterlijk op na te noemen pro forma datum schriftelijk uit te laten over het verloop van de maatregel van de ondertoezichtstelling, de oudercommunicatie en samenwerking tussen partijen, de eventueel ingezette hulpverlening en de gewenste voortgang van de procedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
5.2
bepaalt, onder wijziging van de tussen partijen mondeling overeengekomen contactregeling en in navolging van de bij het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van 18 maart 2024 bepaalde voorlopige contactregeling, dat de man en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- in de even weken van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de minderjarigen op vrijdag door de man van school worden gehaald en de man de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt;
- in de oneven weken op dinsdag en donderdag van 17.00 uur tot 19.00 uur, waarbij vader, zoveel mogelijk in aanwezigheid van oma (vz), de minderjarigen om 17.00 uur bij de vrouw ophaalt en om 19.00 uur bij de vrouw terugbrengt.
5.3
stelt de volgende regeling vast voor vakanties, feestdagen en bijzondere dagen:
Vakanties:
- in de vakanties van één en twee weken lopen de weekenden gewoon door;
-
Voorjaarsvakantie
De minderjarigen verblijven in de voorjaarsvakantie aansluitend op het omgangsweekend tot en met woensdag 12:00 uur bij de ouder bij wie zij overeenkomstig de reguliere contactregeling verblijven; de wisseling naar de andere ouder is op woensdag om 12:00 uur;
-
Meivakantie
Indien de meivakantie bestaat uit twee weken, verblijven de minderjarigen in de eerste week bij de ouder waar het eerste weekend in valt; de wissel is dan op vrijdag en de weekenden lopen dus gewoon door en de tweede week bij de andere ouder; als één der partijen op vakantie wil gaan zal de ander daarvoor (in principe) toestemming geven;
-
Zomervakantie
In de zomervakantie verblijven de minderjarigen afwisselend in de oneven jaren de 1e week van de zomervakantie bij de vrouw, de 2e en 3e week van de zomervakantie bij de man, de 4e en 5e week van de zomervakantie bij de vrouw en de 6e week van de zomervakantie bij de man, en in de even jaren de 1e week van de zomervakantie bij de man, de 2e en 3e week van de zomervakantie bij de vrouw, de 4e en 5e week van de zomervakantie bij de man en de 6e week van de zomervakantie bij de vrouw;
-
Herfstvakantie
In de herfstvakantie verblijven de minderjarigen aansluitend op het omgangsweekend tot en met woensdag 12:00 uur bij de ouder bij wie zij overeenkomstig de reguliere contactregeling verblijven; de wisseling naar de andere ouder is op woensdag om 12:00 uur; als één der partijen op vakantie wil gaan zal de ander daarvoor (in principe) toestemming geven;
- Kerstvakantie
In de kerstvakantie verblijven de minderjarigen, met uitzondering van de verdeling van de eerste Kerstdag, tweede Kerstdag en Oud & Nieuwjaar, de eerste week bij de ouder waar het eerste weekend in valt; de wissel is dan op vrijdag en de weekenden lopen dus gewoon door;
Feestdagen
- Goede Vrijdag
Op Goede Vrijdag verblijven de minderjarigen bij de ouder bij wie zij overeenkomstig de reguliere contactregeling verblijven;
- Pasen
Op eerste Paasdag verblijven de minderjarigen bij de vrouw en op tweede Paasdag verblijven de minderjarigen bij de man;
- Koningsdag
Op Koningsdag verblijven de minderjarigen afwisselend in de even jaren bij de man en in de
onevenjaren bij de vrouw;
- Hemelvaartsdag en de dag na Hemelvaartsdag
Op Hemelvaartsdag en de dag na Hemelvaartsdag verblijven de minderjarigen afwisselend in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- Pinksteren
Op eerste Pinksterdag verblijven de minderjarigen bij de vrouw en op tweede Pinksterdag verblijven de minderjarigen bij de man;
- Sinterklaasdag en de dag na Sinterklaasdag
Op Sinterklaasdag en de dag na Sinterklaasdag verblijven de minderjarigen afwisselend in de even jaren op Sinterklaasdag bij de man en de dag na Sinterklaasdag bij de vrouw en in de oneven jaren op Sinterklaasdag bij de vrouw en de dag na de Sinterklaasdag bij de man;
- Kerstdagen
Op eerste Kerstdag verblijven de minderjarigen bij de vrouw en op tweede Kerstdag verblijven de minderjarigen bij de man;
- Oud & Nieuwjaar
Tijdens Oud & Nieuwjaar verblijven de minderjarigen in de even jaren (vanaf 14:00 uur) bij de man en in de oneven jaren verblijven de minderjarigen (vanaf 14:00 uur) bij de vrouw. Op Nieuwjaarsdag verblijven de minderjarigen in de even jaren (vanaf 14:00 uur) bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
Bijzondere dagen
- Vaderdag en Moederdag
Op Vaderdag verblijven de minderjarigen bij de man en op Moederdag verblijven de minderjarigen bij de vrouw;
- Verjaardag minderjarigen
Op de verjaardag van de minderjarigen wordt de andere ouder (Lees: de ouder waar de minderjarigen op dat moment niet verblijven) persoonlijk in staat gesteld om de minderjarige telefonisch te feliciteren;
- Verjaardagen man/vrouw
Indien mogelijk wordt de jarige ouder (lees; de ouder waar de minderjarigen op dat moment niet verblijven) door de minderjarigen telefonisch gefeliciteerd.
5.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
houdt aan de beslissing op het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] tot
dinsdag 9 december 2025en verzoekt partijen om haar uiterlijk op voormelde pro forma datum te informeren over het verloop van de maatregel van de ondertoezichtstelling, de oudercommunicatie en samenwerking tussen partijen, de eventueel ingezette hulpverlening en de gewenste voortgang van de procedure;
5.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Baggel, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.