ECLI:NL:RBZWB:2025:1709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431997 / JE RK 25-288
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing in het kader van ondertoezichtstelling van minderjarigen

Op 13 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing die was gegeven aan de vader van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in het kader van een ondertoezichtstelling die was ingesteld op 9 augustus 2024. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, had de schriftelijke aanwijzing op 11 november 2024 aan de vader gegeven, maar deze was niet nageleefd. De vader had geen contact opgenomen met de GI, ondanks herhaalde verzoeken en een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2025 was de vader niet aanwezig, terwijl de moeder en vertegenwoordigers van de GI wel aanwezig waren. De kinderrechter oordeelde dat de GI bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven en dat deze op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. De kinderrechter bekrachtigde de schriftelijke aanwijzing, omdat de vader niet voldeed aan zijn verplichtingen en de ontwikkeling van de minderjarigen in het geding was. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431997 / JE RK 25-288
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
in de Basisregistratie Personen geregistreerd als Niet Ingezetene (RNI) met een onbekend adres in het buitenland,
feitelijk verblijvende in Polen.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 10 februari 2025, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de vader in de Staatscourant op 4 maart 2025.
1.2
De mondelinge behandeling van de zaak heeft, met gesloten deuren, plaatsgevonden op 13 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.2
De minderjarigen wonen bij de moeder.
2.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 9 augustus 2024 de minderjarigen onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 9 augustus 2024 tot 9 augustus 2025.
2.4
De GI heeft op 11 november 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Op 15 januari 2025 heeft de GI dezelfde schriftelijke aanwijzing in het Engels aan de vader verzonden. Hierin is het volgende opgenomen:
- De vader neemt contact op met de GI om een eerste kennismaking te plannen.
- De vader werkt binnen de ondertoezichtstelling mee met de GI; dit houdt in dat de vader aanwezig is bij afspraken en in gesprek gaat en blijft met de GI.
- De vader verleent zijn medewerking aan in te zetten hulpverleningstrajecten en verschijnt op de gemaakte afspraken, met als doel om aan de opgestelde voorwaarden te werken.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt op grond van artikel 1:263, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de aan de vader gegeven schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.

4.De standpunten

4.1
Namens de GI is, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat sinds de start van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen vele pogingen zijn gedaan om in contact te komen met de vader, te weten telefonisch (waarbij meerdere telefoonnummers zijn gebeld), per brief en e-mail en via WhatsApp. Desondanks is het de GI niet gelukt om een afspraak met de vader te maken en hem te spreken. Op 18 oktober 2024 is daarom aan de vader een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gestuurd. Hierop is geen reactie van de vader ontvangen. Na alle pogingen om met de vader in contact te komen, werd door de GI geen andere mogelijkheid gezien om aan de vader een schriftelijke aanwijzing te geven. Ook op de schriftelijke aanwijzing heeft de vader niet gereageerd. Sindsdien is het nog steeds niet gelukt om de vader te spreken. Zo is de vader opnieuw uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek op 10 februari 2025, maar is de vader wederom niet verschenen. Dit terwijl aan de vader op 13 januari 2025 via WhatsApp en per mail te kennen is gegeven dat zijn aanwezigheid bij het gesprek werd verwacht. Geconcludeerd kan worden dat de GI op geen enkele manier met de vader in contact komt. De GI ziet zich daardoor genoodzaakt om de rechtbank te verzoeken de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Door de huidige houding van de vader is het voor de GI niet mogelijk om de ondertoezichtstelling naar behoren uit te voeren. Hierdoor kan er niet gewerkt worden aan de ontwikkelings-bedreigingen van de minderjarigen en komt hun belang in het geding. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn gericht op het contact tussen de vader en de minderjarigen, en de onderlinge samenwerking tussen de ouders. Er is op dit moment contact tussen de vader en de minderjarigen via videobellen wat onder begeleiding plaatsvindt. Er zijn echter zorgen over hoe de contactmomenten verlopen. Beide minderjarigen hebben weerstand tegen het contact met de vader. Bij [minderjarige 2] speelt dit al iets langer dan bij [minderjarige 1] . Het is de vraag of de vader in staat is het gezag over de minderjarigen op een adequate wijze uit te oefenen. Indien de vader niet gaat meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling, overweegt de GI om een verzoek bij de Raad tot onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de vader in te dienen. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarigen bij de moeder.
4.2
Door de moeder is naar voren gebracht dat zij kan instemmen met het verzoek van de GI tot bekrachtiging van de aan de vader gegeven schriftelijke aanwijzing. De vader verleent vanaf het begin van de ondertoezichtstelling geen medewerking. In het kader van de ondertoezichtstelling is de vader echter verplicht om mee te werken. De contact-momenten tussen de vader en de minderjarigen verliepen aanvankelijk goed, maar zijn verslechterd nadat de vader de dochter van zijn huidige partner aan de minderjarigen heeft voorgesteld. Op dit moment is de weerstand bij de minderjarigen zo groot, dat zij beiden weigeren het contact met de vader aan te gaan. Het lukt de moeder en de begeleider niet om de minderjarigen te bewegen tot contact. De vader is hierover zeer geïrriteerd. Hij geeft de GI hiervan de schuld. Daarnaast uit de vader verschillende bedreigingen naar de moeder. Door de vader is aangegeven dat zodra de moeder met de minderjarigen in Polen is, hij de moeder zal laten oppakken, aangifte tegen haar zal doen en de minderjarigen zal meenemen. Dit maakt de moeder angstig. Zij wil stappen gaan ondernemen om alleen met het gezag over de minderjarigen te worden belast. Zij is hierover in gesprek met haar advocaat.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:263, eerste lid, van het BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel volgen de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op. Ingevolge het derde lid kan de GI de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Overwegingen
5.2
De GI heeft op 11 november 2024 aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven met daarin concrete aanwijzingen. Deze aanwijzing is op 15 januari 2025 nogmaals aan de vader verzonden in de Engelse taal. Gebleken is dat de vader zich niet aan de schriftelijke aanwijzing heeft gehouden doordat hij niet in contact is getreden met de GI. De GI verzoekt daarom de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
5.3
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 1:263 van het BW is voldaan. De GI heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin aan de vader verplichtingen zijn opgelegd ten aanzien van het aanwezig zijn bij gesprekken en het nakomen van afspraken met de GI en het meewerken aan in te zetten hulpverlenings-trajecten. Deze concrete opdrachten zijn aan de vader gegeven omdat de GI niet in contact kon komen met de vader. Het is de taak van de GI om, in samenwerking met de ouders, ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarigen worden weggenomen. Hiervoor is de medewerking van beide ouders, dus ook van de vader, een vereiste. Als de vader niet meewerkt met de GI en niet op afspraken verschijnt, kan niet dan wel onvoldoende gewerkt worden aan de doelstellingen van de ondertoezichtstelling, zoals het realiseren van een veilig, stabiel en betekenisvol contact tussen de vader en de minderjarigen en het tot stand brengen van een samenwerkingsrelatie tussen de ouders op ouderniveau waarin sprake is van rust en stabiliteit en de minderjarigen niet worden belast met spanningen en/of emoties van de ouders. Hierdoor worden de minderjarigen in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderrechter is gelet hierop van oordeel dat de GI bevoegd is tot het geven van de schriftelijke aanwijzing aan de vader. De schriftelijke aanwijzing dient immers het doel van de ondertoezichtstelling.
5.4
Vervolgens dient de kinderrechter te beoordelen of de GI die bevoegdheid op een correcte manier heeft gebruikt. Een schriftelijke aanwijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daarom toetst de kinderrechter de aanwijzingen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Beoordeeld wordt of de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig en onder afweging van alle betrokken belangen tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd.
5.5
De kinderrechter overweegt dat de GI onderbouwd en onweersproken heeft gesteld dat zij een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing aan de vader heeft verstuurd. Daar heeft de vader niet op gereageerd. De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
5.6
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing voldoende toereikend heeft gemotiveerd. In de schriftelijke aanwijzing is aan de vader het belang van het aanwezig zijn bij gesprekken en het nakomen van afspraken met de GI en het meewerken aan in te zetten hulpverleningstrajecten om de GI in de gelegenheid te stellen haar werk te doen, uitgebreid toegelicht.
5.7
Nu is gebleken dat de vader de aanwijzingen uit de schriftelijke aanwijzing, ondanks herhaaldelijk verzoek van de GI, niet is nagekomen, acht de kinderrechter bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk. Indien de vader ondanks het bekrachtigen van de schriftelijke aanwijzing nog altijd niet tot samenwerking met de GI overgaat, lijkt daarmee een gegeven dat de vader geen invulling aan zijn gezagsrol wil/kan geven. De kinderrechter overweegt dat in dat geval een verderstrekkende maatregel (het eenhoofdig gezag bij de moeder) aangewezen kan zijn.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van de GI van 11 november 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 19 maart 2025.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.