ECLI:NL:RBZWB:2025:1713
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Oisterwijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 21 maart 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 998.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen is gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, ondanks enkele verschillen, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.
De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de toegepaste KOUDV-factoren zijn gebaseerd op een permanente marktanalyse. De rechtbank concludeert dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.