De vrouw is van mening dat bij de bepaling van de kinderalimentatie in aanmerking genomen moet worden dat de eenzijdige beslissing van de man om te verhuizen naar [plaats], nadelige gevolgen heeft voor haar. Zeker in financieel opzicht zijn deze gevolgen erg groot. De man heeft altijd gezegd: “daar zal ik compensatie voor bieden”. De vrouw vindt dat die compensatie in de alimentatieberekening tot uitdrukking moet komen.
De vrouw heeft haar hele leven en haar financiële huishouding ingericht op de afspraken die partijen over het co-ouderschap hebben gemaakt. Ze heeft een baan geaccepteerd waarbij ze fulltime werkt en om de week voor haar werk naar het buitenland moet. Op basis van het inkomen dat ze met die baan verdient, heeft ze een nieuwe koopwoning gekocht. Partijen hadden daarnaast ook de afspraak gemaakt dat de kinderen bij de man ingeschreven zouden staan, omdat dit een hoger kindgebondenbudget (KGB) oplevert doordat hij een lager inkomen heeft dan de vrouw.
Door de aanstaande verhuizing van de man is het co-ouderschap niet langer uitvoerbaar, en daarmee een wijziging van die zorgregeling onontkoombaar. De vrouw krijgt daardoor een groter aandeel in de zorg voor de kinderen. Dit heeft gevolgen voor de uitoefening van haar functie. Ze is vanwege haar grotere aandeel in de zorg voor de kinderen minder uren beschikbaar voor haar werk, en zij is niet langer om de week beschikbaar voor het verrichten van werkzaamheden in het buitenland, terwijl dit wel een essentieel onderdeel van haar functie is. De vrouw voorziet dat ze haar baan hierdoor niet kan behouden en dat haar inkomen zal dalen, terwijl haar vaste (woon)lasten onverminderd hoog blijven. De verhuizing van de man heeft ook gevolgen voor het KGB. De kinderen hebben niet langer hun hoofdverblijf bij de man, maar bij haar. Vanwege haar hogere inkomen wordt de aanspraak op KGB aanmerkelijk lager. Dat betekent dat een groter deel van de kosten van de kinderen uit eigen middelen voldaan moet worden.
De vrouw moet door de verhuizing van de man de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betalen. Deze kosten van kinderen drukken voor een onevenredig groot deel op haar draagkracht, terwijl dat tijdens co-ouderschap anders was omdat de verblijfsoverstijgende kosten voorheen van de kinderrekening betaald werden, en die rekening grotendeels gevoed werd met het (hogere) KGB.
De man daarentegen gaat er financieel op vooruit. Hij heeft de overwaarde van de voormalige echtelijke woning vrij kunnen maken doordat hij de woning heeft verkocht, en hij beschikt daardoor over vermogen. Ook heeft hij lage woonlasten die hij bovendien kan delen met zijn nieuwe partner. Daarnaast wordt de druk van de kosten voor de kinderen voor hem lager en bij haar veel hoger. De vrouw bepleit dat het daarom gerechtvaardigd is dat de behoefte van de kinderen wordt gerelateerd aan de tabel “eigen aandeel kosten van kinderen” van 2025, die een hoger maximum kent dan de tabel uit 2022. Daarnaast vraagt ze bij de berekening van haar draagkracht rekening te houden met een inkomen uit dienstverband op basis van 0,92 fte in plaats van 1 fte. Ook acht de vrouw het gerechtvaardigd dat bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen bij beide partijen rekening wordt gehouden met de werkelijke woonlasten in plaats van het woonbudget. Haar woonlasten zijn hoger dan het woonbudget, en die van de man zijn aanmerkelijk lager. Ten slotte is de vrouw van menig dat de aldus berekende onderhoudsbijdrage die de man aan haar dient te voldoen, moet worden verhoogd met de vermindering van het KGB en de maandelijkse extra schoonmaakkosten die de vrouw moet maken omdat de kinderen vaker bij haar verblijven.