ECLI:NL:RBZWB:2025:176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/02/422064 / HA ZA 24-228
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen rondom nalatenschap en legaten met betrekking tot samenlevingscontract

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025, staat de nalatenschap van de heer [erflater] centraal. De zaak betreft een geschil tussen de executeur, BDO Accountancy, Tax & Legal B.V., en de legataris, [gedaagde], die een vruchtgebruik van vijftien jaar op de woning en diverse geldbedragen heeft gelegateerd gekregen. De executeur vordert onder andere een verklaring voor recht dat [gedaagde] een bedrag van € 731.966,00 aan de nalatenschap verschuldigd is, alsook een bedrag van € 5.426,00 dat zij ten onrechte heeft ontvangen na het overlijden van erflater. De rechtbank behandelt de vorderingen en de vraag of [gedaagde] rekening en verantwoording moet afleggen over de uitgaven die zij heeft gedaan vanuit het vermogen van erflater. De rechtbank oordeelt dat erflater bij leven geen aanleiding heeft gezien om [gedaagde] ter verantwoording te roepen en dat er geen bewijs is dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld of ongerechtvaardigd is verrijkt. De vordering tot ontruiming van de woning wordt afgewezen, omdat [gedaagde] recht heeft op het legaat van vruchtgebruik. De rechtbank wijst de vorderingen van de executeur af, met uitzondering van de vordering tot verrekening van het bedrag van € 5.426,00 met het legaat van € 350.000,00 dat aan [gedaagde] is toegekend. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/422064 / HA ZA 24-228
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiser]handelende als gevolmachtigde van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BDO ACCOUNTANCY, TAX & LEGAL B.V., zijnde executeur van de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C.L.M. Gommers,
tegen
[gedaagde]zowel in privé als in hoedanigheid van legataris in de nalatenschap van
[erflater],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.H.M. Smits.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juli 2024 met alle daarin vermelde stukken,
- de akte overlegging producties, genummerd 7 tot en met 12 tevens houdende vermeerdering van eis van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024 en de ter gelegenheid hiervan door partijen overgelegde spreekaantekeningen alsmede de door de griffier gemaakte spreekaantekeningen die allen aan het dossier zijn toegevoegd.
1.2.
Op verzoek van partijen is de zaak na de inhoudelijke bespreking tijdens de mondelinge behandeling aangehouden om hen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven. Op de rol van 27 november 2024 hebben partijen aangegeven vonnis te wensen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
Op [datum 1] 2022 is in de gemeente Waalwijk overleden de heer [erflater] (hierna: erflater), geboren te [plaats 2] op 12 juli 1949, laatstelijk gewoond in [plaats 2] aan het [adres] .
Erflater is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met mevrouw [echtgenote ] . Dit huwelijk is ontbonden door haar overlijden op [datum 2] 2006.
Uit het huwelijk tussen erflater en mevrouw [echtgenote ] zijn twee kinderen geboren:
[naam 1] en [naam 2] .
Erflater had sinds 2007 een affectieve relatie met [gedaagde] . Erflater en [gedaagde] hebben op 13 juni 2014 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover thans van belang:
“(...)
GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN/ EIGEN VERMOGEN
Artikel 4
(...)
3. Indien door partijen een door hen gemeenschappelijk te bewonen woning in onverdeelde mede-eigendom wordt verkregen en de contraprestatie voor meer dan het breukdeel dat correspondeert met het deel waarvoor hij gerechtigd is in het goed uit het vermogen van deze partij afkomstig is, ontstaat voor het meerdere een vordering op de andere partij, welke vordering eerst opeisbaar is bij vervreemding van de woning of zoveel eerder als de samenleving wordt beëindigd. De vordering zal geen rente dragen.
Indien door één der partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning in eigendom wordt verkregen terwijl de contraprestatie (deels) ten laste van het vermogen van de andere partij afkomstig is, ontstaat voor laatstgenoemde een vordering op de andere partij, welke vordering eerst opeisbaar is bij vervreemding van de woning of zoveel eerder als de samenleving wordt beëindigd. De vordering zal geen rente dragen.
(...)
VERGOEDINGEN
Artikel 5.
1. a. In geval ter zake van de verkrijging van goederen welke tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, de contraprestatie geheel of gedeeltelijk uit privé-vermogen afkomstig is, heeft de betrokken partij een recht op vergoeding ten bedrage van hetgeen aan zijn vermogen werd onttrokken, ten laste van de gemeenschappelijke rekening en/of kas en voorzover het saldo daarvan niet toereikend is ten bedrage van de helft daarvan ten laste van het privé-vermogen van de andere partij, te berekenen naar de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag van de vergoeding is onmiddellijk opeisbaar.
b. Ingeval ten laste van het privé-vermogen van een der partijen uitgaven zijn gedaan die geen contraprestatie zijn als sub a bedoeld, doch die uit anderen hoofde ten laste van het gemeenschappelijk vermogen hadden behoren te komen, heeft die partij een overeenkomstig recht op vergoeding als sub a omschreven.
2. a. Ingeval ter zake van de verkrijging van goederen welke tot het prive-vermogen van een partij gerekend moeten worden de contraprestatie geheel of gedeeltelijk ten laste is gekomen van het gemeenschappelijk vermogen, is de verkrijger gehouden aan de gemeenschappelijke rekening en/of kas te vergoeden de waarde van hetgeen aan het gemeenschappelijk vermogen werd onttrokken, te berekenen naar de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag van de vergoeding is onmiddellijk opeisbaar.
b. Ingeval ten laste van het gemeenschappelijk vermogen uitgaven zijn gedaan die geen contraprestatie zijn als sub a bedoeld, doch die uit anderen hoofde ten laste van het privé-vermogen van een van beide partijen hadden behoren te komen, heeft die partij een overeenkomstige vergoedingsplicht als sub a omschreven.(...)”.
Erflater heeft bij testament van 23 oktober 2015 over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft tot executeur benoemd de Stichting Executele, Bewind & Beheer DGF Notarissen. Deze stichting heeft haar benoeming tot executeur aanvaard en heeft vervolgens BDO tot executeur benoemd. BDO heeft [eiser] gevolmachtigd om namens haar de feitelijke executeurswerkzaamheden uit te voeren en om haar in deze procedure te vertegenwoordigen.
f. Erflater heeft zijn kinderen benoemd tot zijn enige erfgenamen, ieder voor een gelijk deel, onder de last van de volgende legaten:
A. een legaat van vruchtgebruik, voor de duur van in beginsel vijftien jaar na het overlijden van erflater, van de woning aan [adres] te [plaats 2] ten behoeve van [gedaagde] ;
B. een legaat van de inboedel van de onder A genoemde woning ten behoeve van [gedaagde] ;
C. een legaat van een geldbedrag van € 250.000,00 ten behoeve van [gedaagde] , uitsluitend bedoeld voor specifieke kosten, gerelateerd aan (lasten van) de onder A genoemde woning,
D. een legaat van een geldbedrag van € 350.000,00 ten behoeve van [gedaagde] ,
E. een legaat van een geldbedrag van € 100.000,00 ten behoeve van mevrouw [naam 3] , de dochter van [gedaagde] , geboren te [plaats 3] op
[datum 3] 2002,
F. een legaat van enkele in het testament afzonderlijk vermelde roerende zaken, waaronder auto’s van erflater, ten behoeve van zijn kinderen.
g. De legaten onder E en F zijn afgegeven door [eiser] . Ten aanzien van het legaat onder D heeft [eiser] een voorschot van € 25.000,00 aan [gedaagde] uitgekeerd. De executeur heeft ten behoeve van [gedaagde] een bedrag van bedrag € 46.796,00 aan erfbelasting betaald waarvan een bedrag van € 34.258,00 toe te rekenen is aan de legaten onder 8 ad A, B en D van het testament. De verschuldigde erfbelasting is door de executeur betaald, waarbij over de verkrijging van [gedaagde] verschuldigd was een bedrag van € 46.796,00 van welk bedrag € 12.538,00 toe te rekenen is aan het legaat onder 8 ad C van het testament, dat volgens het testament vrij is van rechten en kosten. Kosten van reparaties in of aan de woning zijn op initiatief van [eiser] ook vanuit de nalatenschap voorgeschoten.
h. Tussen partijen is een geschil gerezen over gelden van erflater die bij leven onder meer zijn besteed voor de aankoop van onroerend goed in Thailand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat tot de nalatenschap van erflater behoort een vordering op
[gedaagde] ad € 731.966,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van [datum 1] 2022 en [gedaagde] ertoe te veroordelen om dit bedrag aan [eiser] te voldoen;
II. te verklaren voor recht dat [gedaagde] aan de nalatenschap verschuldigd is een bedrag van per saldo € 5.426,00 vanwege na het overlijden van erflater ten onrechte door haar ontvangen betalingen en [gedaagde] ertoe te veroordelen om dit bedrag aan [eiser] te voldoen;
III. te bepalen dat [eiser] bevoegd is de vorderingen op [gedaagde] , zoals bedoeld sub I en II, te verrekenen met de legaten die erflater bij zijn testament heeft toegekend - met uitzondering althans van het legaat onder 8 ad C dat omwille van de daaraan verbonden last en tweetrapsbepaling niet kan worden verrekend -, voor zoveel nodig met vaststelling van de waarde van deze legaten;
IV. [gedaagde] te veroordelen, indien en voor zover dit voortvloeit uit de beslissingen op de vorderingen sub I tot en met III, tot (terug)betaling aan [eiser] van het aan haar betaalde voorschot ad € 25.000,00 en van de te haren behoeve voorgeschoten erfbelasting ad € 34.258,00 betrekking hebbende op de legaten die haar volgens het testament niet vrij van rechten en kosten toekomen;
V. [gedaagde] te veroordelen tot het op eerste verzoek van [eiser] ontruimen van de woning van erflater aan [adres] te 5161 PN [plaats 2] ;
VI. met inachtneming van al hetgeen [eiser] in deze dagvaarding heeft aangevoerd een beslissing te nemen die gelet op de rechtsverhouding tussen partijen als passend/aangewezen wordt geacht;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
VIII. [gedaagde] ertoe te veroordelen om op eerste verzoek van [eiser] dan wel de bank al hetgeen te doen dat nodig is om ervoor zorg te dragen dat de executeur kan beschikken over de bankrekening bij de ABN-AMRO met nummer [rekeningnummer] , op straffe van verbeurte van een door uw rechtbank te bepalen dwangsom voor iedere dag dat [gedaagde] nalaat aan deze veroordeling te voldoen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Nietigheid dagvaarding
4.1.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op nietigheid van de dagvaarding. Volgens [gedaagde] wordt het doel van de procedure en de vorderingen in de dagvaarding niet toegelicht zodat in de visie van [gedaagde] sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 111 lid 2 sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wat leidt tot nietigheid van de dagvaarding. Zij voert in dit verband aan dat [eiser] in de dagvaarding stelt dat hij duidelijkheid wenst over zijn verplichting tot het voldoen van de schulden van de nalatenschap, waaronder de legaten ten behoeve van [gedaagde] , de verplichting om de erfgenamen te vertegenwoordigen, de nalatenschap gereed te maken voor verdeling en daarbij vast te stellen of grond dan/wel een woning tot de nalatenschap behoort. Dit rijmt volgens [gedaagde] echter niet met de door [eiser] ingestelde vorderingen omdat deze niet strekken tot het verkrijgen van de door [eiser] gewenste duidelijkheid maar tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de door [eiser] gevorderde bedragen.
4.2.
De rechtbank verwerpt het standpunt van [gedaagde] en licht dit als volgt toe. Artikel 111 lid 2 onder d Rv schrijft dwingend voor dat de dagvaarding de eis en de gronden daarvan vermelden. Daarnaast moet de eisende partij op grond van artikel 21 Rv de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. Dit betekent dat in de dagvaarding de feitelijke onderbouwing van de vorderingen moet staan (het fundamentum petiti) en dat het gevorderde (het petitum) daar naadloos op moet aansluiten. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de dagvaarding hieraan omdat het de eis en de gronden daartoe bevat. De omstandigheid dat [eiser] in de dagvaarding geldvorderingen heeft ingesteld terwijl hij daarnaast stelt ook duidelijkheid te wensen op de door hem aangevoerde punten betreft naar het oordeel van de rechtbank geen gebrek van de dagvaarding dat met nietigheid wordt bedreigd. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] door de manier waarop de dagvaarding is ingekleed op onredelijke wijze in haar belangen is geschaad. Van nietigheid van de dagvaarding is dan ook geen sprake zodat de zaak hierna inhoudelijk zal worden behandeld.
Wie is procespartij?
4.3.
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard omdat hij de gevolmachtigde van de executeur BDO is. In de conclusie van antwoord is door [gedaagde] onder meer het verweer gevoerd dat [eiser] als eisende partij in deze procedure optreedt en dat in de dagvaarding ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat [eiser] in plaats van BDO de executeur in de nalatenschap van erflater is.
4.4.
Vast staat dat erflater in artikel IX van zijn testament de stichting Stichting Executele, Bewind & Beheer Dierckxsens Van Grinsven Franken Notarissen, tot de executeur van zijn nalatenschap heeft benoemd. Vast staat dat voormelde stichting de benoeming heeft aanvaard. Op grond van het bepaalde in artikel IX lid 1 van gemeld testament heeft voormelde stichting BDO tot haar opvolger met gelijke bevoegdheden benoemd (zie prod. 3 bij dagvaarding). De rechtbank begrijpt uit voormelde productie en de hierbij gegeven toelichting van [eiser] dat BDO door de stichting tot vervangend executeur is benoemd en dat BDO voor de feitelijke uitvoering van de te verrichten executeurswerkzaamheden alsmede in verband met de vertegenwoordiging in onderhavige procedure [eiser] heeft gevolmachtigd. Een volmacht is een bevoegdheid die wordt verkregen van een volmachtgever. De wet bevat geen bijzondere bepalingen voor volmacht verlening door de executeur. Indien een executeur een volmacht verstrekt dient deze daarom te voldoen aan de daarvoor geldende eisen van titel 3 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). In dit geval is de volmacht verstrekt bij notariële akte en door [eiser] bij onderhandse akte aanvaard. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling het erover eens geworden dat BDO executeur in de nalatenschap van erflater is en in deze procedure de formele procespartij is, alsmede dat [eiser] in deze procedure en ten aanzien van de executeurstaken van BDO als gevolmachtigde van laatstgenoemde optreedt. Dit betekent dat de vorderingen tegen [gedaagde] niet door [eiser] maar door BDO als executeur in de nalatenschap van erflater zijn ingesteld.
Bevoegdheid executeur
4.5.
[eiser] heeft in de dagvaarding aangevoerd duidelijkheid te willen over de verplichtingen van de executeur. In het bijzonder wil [eiser] dat duidelijk wordt of de bewuste grond en woning in Thailand tot de nalatenschap van erflater behoort.
4.6.
[gedaagde] heeft onder meer het verweer gevoerd dat de executeursbevoegdheden niet uitgebreider zijn dan bepaald in artikel 4:144 BW én dat erflater de executeur niet tot afwikkelingsbewindvoerder heeft benoemd.
4.7.
Op grond van artikel 4:144 BW en het testament van erflater heeft de executeur tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen. Hij is bevoegd de door hem beheerde goederen van de nalatenschap te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap. Het beheer van een nalatenschap kan zich uitstrekken tot de inning van vorderingen, mits die inning dienstig is voor de normale exploitatie van een goed (vgl. artikel 3:170 BW). Gedurende zijn beheer van de nalatenschap vertegenwoordigt de executeur bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte.
4.8.
[eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat de erfgenamen uit hoofde van het vooroverlijden van hun moeder een vordering hebben op erflater, alsmede dat schulden van de legatarissen en de belastingdienst ook uit de nalatenschap dienen te worden betaald. Vast staat dat voormelde schulden boedelschulden zijn. Dit betekent dat voor zover komt vast te staan dat de nalatenschapsboedel een vordering heeft op [gedaagde] het incasseren hiervan nodig is voor voldoening van schulden uit de nalatenschap. Gelet hierop is de executeur bevoegd om de gestelde vorderingen tegen [gedaagde] in te stellen.
4.9.
De rechtbank bespreekt hierna puntsgewijs de vorderingen van [eiser] .
Vordering sub I
4.10.
[eiser] vordert een verklaring voor recht inhoudende dat de nalatenschap van erflater een vordering heeft op [gedaagde] voor een bedrag van € 731.966,00 vermeerderd met rente. De grondslag van deze vordering is onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling én artikel 4 lid 3 of 5 van de samenlevings-overeenkomst. [eiser] stelt dat sinds 2019 van de gezamenlijke ABN AMRO rekening van erflater en [gedaagde] een bedrag van € 746.166,00 en van de ING rekening van erflater een bedrag van € 55.000,00 is afgeschreven en dat een totaalbedrag van
€ 731.966,00 niet verklaard kan worden en onduidelijk is waaraan dit bedrag is besteed. Uit door [eiser] ingesteld onderzoek is gebleken dat van voormelde bankrekeningen en aldus ten laste van het inkomen en vermogen van erflater betalingen aan zowel gedaagde als in het jaar 2022 naar Nederlandse en buitenlandse rekeningen op naam van derden tot een totaalbedrag van € 746.166,00 zijn gedaan. Een groot deel van deze betalingen heeft plaatsgevonden op een bankrekening in Thailand op naam van [gedaagde] . In dit verband heeft [eiser] aangevoerd dat dat de gedane betalingen ongebruikelijk waren en dat niet gebleken is dat het verrichten van betalingen tot een dergelijk bedrag voortvloeide uit de (rechts)verhouding tussen [gedaagde] en erflater, dat er niets bekend is over de mate waarin [gedaagde] gerechtigd was om de afgeschreven bedragen ten laste van het vermogen van erflater uit te geven, alsmede dat niet duidelijk is of erflater bekend was met de uitgaven. Tijdens de mondelinge behandeling is op dit punt betoogd dat het in een korte tijd afschrijven/uitgeven van grote bedragen niet past bij de persoon van erflater en dat het onwaarschijnlijk is dat erflater dergelijke risico’s heeft genomen.
4.11.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 731.966,00 betwist [gedaagde] dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, ongerechtvaardigd is verrijkt, dan wel dat sprake is van onverschuldigde betaling of een uit de samenlevingsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting. [gedaagde] heeft erop gewezen dat erflater vermogend was, een omvangrijke vastgoed portefeuille bezat en dat hij in 2017 besloten had om te investeren in de aankoop van grond en de bouw van een woning in Thailand. De hiermee verband houdende betalingen zijn in opdracht van erflater gedaan van de gezamenlijke rekening bij ABN AMRO op de privérekening van [gedaagde] in Thailand. Nadat de betalingen op de rekening van [gedaagde] in Thailand zijn ontvangen droeg erflater [gedaagde] vervolgens op om die gelden aan te wenden voor de betaling van de facturen die betrekking hadden op aankoop van de grond en de bouw van de woning in Thailand. Dit betrof een investeringsproject van erflater, waarvan [gedaagde] geen mede eigenaar is. Uit het uittreksel uit het kadaster in Thailand blijkt bovendien dat de woning niet haar
(mede-)eigendom is, aldus steeds [gedaagde] . [gedaagde] meent dat haar in dit verband dan ook niets valt te verwijten.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast van de stelling dat sprake is geweest van onttrekkingen uit het vermogen van erflater waarmee [gedaagde] zichzelf ongerechtvaardigd heeft verrijkt, dan wel waarmee zij onrechtmatig heeft gehandeld of die onverschuldigd aan haar zijn betaald of een uit de samenlevingsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser] rust. Vast staat dat [eiser] zich in dit verband op het standpunt stelt dat [gedaagde] rekening en verantwoording dient af te leggen, hetgeen [gedaagde] betwist. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of [gedaagde] gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording. Daarbij geldt het volgende beoordelingskader.
Rekening en verantwoording door [gedaagde] ?
4.13.
Een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de één jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht [1] .
Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van een wettelijke of uit rechtshandeling voortvloeiende verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording, zodat het aankomt op de vraag of sprake is van een daartoe verplichtende rechtsverhouding die voortvloeit uit ongeschreven recht.
4.14.
Of het doen van rekening en verantwoording geboden is, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen [2] .
4.15.
Allereerst is relevant dat ten aanzien van erflater geen beschermingsmaatregel zoals meerderjarigenbewind of curatele is ingesteld en dat erflater ruim meerderjarig was. [eiser] heeft niet gesteld dat erflater niet compos mentis was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat erflater niet in staat was om zijn wil te bepalen ter zake de door hem genoemde uitgaven en bestedingen, terwijl [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat sprake was van wilsonbekwaamheid bij erflater. Erflater was aldus handelingsbekwaam. Vast staat dat tussen erflater en [gedaagde] vanaf 2007 tot zijn overlijden op [datum 1] 2022 sprake is geweest van een affectieve relatie waarbij zij samenwoonden, een gemeenschappelijke huishouding voerden en dat zij hun onderlinge rechtsverhouding hebben geregeld door het sluiten van een samenlevingsovereenkomst. Hoewel [eiser] met betrekking tot de uitgaven en geldovermakingen door [gedaagde] vanuit het vermogen van erflater twijfels heeft geuit, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende weersproken heeft toegelicht dat zij de geldovermakingen naar Thailand in opdracht en op aanwijzing van erflater heeft gedaan in verband met de investering van erflater in grond en de bouw van een huis in Thailand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] onweersproken toegelicht dat dit te maken had met de verkoop door erflater van zijn bedrijf en dat hij de wens en het voornemen had om vaker en langer in Thailand te verblijven en daarom over een eigen woning in Thailand wilde beschikken. Hoewel vast staat dat de gelden op de en/of rekening van erflater en [gedaagde] bij ABN AMRO uit het vermogen van erflater is gevoed kan op basis van de onweersproken stellingname van [gedaagde] ook vastgesteld worden dat erflater aan [gedaagde] het vertrouwen heeft gegeven om te beschikken over het banksaldo. In dit verband heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken toegelicht op welke wijze zij betalingen vanaf de betreffende bankrekeningen deed en dat dit altijd in aanwezigheid van erflater gebeurde.
4.16.
Gelet op het vorenstaande wordt als vaststaand aangenomen dat erflater in staat was zijn wil te bepalen, bekwaam en bevoegd was om naar eigen inzicht over zijn vermogen en financiële zaken te beschikken. Tevens staat vast dat erflater bij leven geen aanleiding heeft gezien om [gedaagde] ter verantwoording te roepen. Dat erflater, zoals [eiser] lijkt te suggereren, [gedaagde] mogelijk niet om rekening en verantwoording heeft gevraagd omdat hij geen wetenschap zou hebben gehad van alle transacties vanaf de bewuste bankrekeningen, kan gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] in rechte niet als vaststaand worden aangenomen. De rechtbank overweegt verder dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van misbruik van omstandigheden door [gedaagde] . De stellingen van [eiser] over beweerdelijke angsten en isolatie van erflater zijn door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Zij heeft onvoldoende weersproken toegelicht dat erflater spanningen had vanwege de verkoop van zijn bedrijf aan zijn neef [naam 4] en de hiermee gepaard gaande verhuizing van het bedrijf. Onder de geschetste omstandigheden past het om terughoudend te zijn in het aannemen van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording en die verplichting rust naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op [gedaagde] . De stelling van [eiser] dat de uitgaven niet pasten bij de persoon van erflater, leidt in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel. Aan het bewijsaanbod dat [eiser] in dit verband heeft gedaan, komt de rechtbank dan ook niet toe.
Onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling of betalingsverplichting uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst?
4.17.
Vast staat dat meergenoemd bedrag van € 731.966,00 van de bankrekening en het vermogen van erflater is gevloeid en dat de inkomsten op de en/of rekening van [gedaagde] en erflater bij ABN AMRO gevoed zijn met gelden van erflater. De vorderingen van [eiser] zijn ingegeven door het vermoeden dat [gedaagde] – met medeweten van erflater – vermogen dat tot de nalatenschap zou moeten behoren en derhalve (in ieder geval deels) aan de erfgenamen zou toekomen, heeft toegeëigend. Uit de dagvaarding, de overige processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling maakt de rechtbank op dat [eiser] niet wil geloven dat erflater heeft geïnvesteerd in grond en een huis in Thailand en dat dit niet aan [gedaagde] ten goede is gekomen, hoewel er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat zijn veronderstelling juist is. In dit verband overweegt de rechtbank dat [gedaagde] onvoldoende weersproken heeft gesteld dat het huis en de grond in Thailand tot de nalatenschap van erflater behoren en dat zij hiertoe geen enkel recht heeft. Het betoog van [eiser] dat de gedane afschrijvingen ongebruikelijk zijn, is naar het oordeel van de rechtbank een mening waaraan niet de door [eiser] gewenste gevolgtrekkingen kunnen worden verbonden.
4.18.
Illustratief voor de manier waarop [eiser] in deze procedure staat is het volgende dat in de spreekaantekeningen is opgenomen:
“(…)
Anders dan voor [gedaagde] , die afkomstig is van Thailand en met de regels en gebruiken in het land bekend is, zijn er voor de executeur geen mogelijkheden om in Thailand te onderzoeken waar de vermogensverschuivingen in de bewuste periode tussen het vermogen van erflater (de gelden van de en/of-rekening, welke tot het vermogen behoorden) en het vermogen van [gedaagde] (haar bankrekening in Thailand) toe hebben geleid. Het is echt aan haar dit met bewijsstukken nader te onderbouwen.(…)”
De omstandigheid dat de executeur twijfels, vragen, vermoedens en een mening heeft is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om met succes een vordering tegen [gedaagde] in te kunnen stellen. Wil een vordering immers kans van slagen hebben, dan moeten er wel concrete aanknopingspunten zijn die die vordering kunnen staven. De omstandigheid dat [eiser] meent dat hij geen of beperkte mogelijkheden heeft om in Thailand onderzoek te doen naar de juridische status van de bewuste grond en woning en dat [gedaagde] vanwege haar banden en bekendheid met Thailand dan maar opheldering moet geven, past naar het oordeel van de rechtbank niet bij de manier waarop [eiser] zijn vorderingen behoort te onderbouwen. Voor zover het huis en de grond in Thailand niet, dan wel moeilijk, verkoopbaar is vanwege de hieraan verbonden juridische regels geldt dat deze omstandigheid op zichzelf geen enkele vorderingsrecht van [eiser] tegen [gedaagde] oplevert. De stelling van [eiser] dat het huis en de grond vanwege de feitelijke ligging ten goede is gekomen aan [gedaagde] en haar familie is door laatstgenoemde gemotiveerd betwist, terwijl [eiser] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat juridische dan wel feitelijke obstructies waardoor een tot een nalatenschap behorend goed niet te gelde kan worden gemaakt voor rekening en risico van de nalatenschap blijft.
4.19.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de gevolgtrekkingen van [eiser]
over de gestelde onrechtmatigheid van de afschrijvingen van de bankrekeningen van erflater voor een bedrag van € 731.966,00 niet deelt. Op basis van het feitenrelaas kan evenmin als vaststaand worden aangenomen dat ter zake voornoemd bedrag sprake is van onverschul-digde betaling, ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] dan wel een betalings-verplichting uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vordering sub I dient te worden afgewezen. Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard er belang bij te hebben dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over de woning in Thailand. Indien en voor zover [gedaagde] nog over relevante informatie beschikt, zou dit eerder tot de gewenste duidelijkheid kunnen leiden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] die informatie in dat geval vrijwillig deelt.
Vordering sub II
4.20.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] aan de nalatenschap een bedrag van € 5.426,00 verschuldigd is vanwege na het overlijden van erflater door haar ontvangen huurgelden en periodieke overboekingen vanuit één van de vennootschappen van erflater wordt toegewezen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling immers erkend voormeld bedrag aan de nalatenschap van erflater te zijn verschuldigd. De gevorderde veroordeling van [gedaagde] om dit bedrag aan [eiser] te voldoen wordt afgewezen in verband met de hierna te nemen beslissing ten aanzien van vordering sub III.
Vordering sub III
4.21.
[eiser] vordert dat de rechtbank bepaalt dat hij bevoegd is de vorderingen op [gedaagde] , zoals bedoeld sub I en II, te verrekenen met de legaten die erflater bij zijn testament heeft toegekend, met uitzondering althans van het legaat onder 8 ad C.
4.22.
Omdat vordering sub I wordt afgewezen, heeft een eventuele verrekening alleen betrekking op het bedrag van € 5.426,00 zoals dat bij vordering sub II wordt toegewezen. De keuze voor verrekening van dit bedrag strekt op de in het testament van erflater ten behoeve van [gedaagde] verstrekte legaten met uitzondering van het legaat onder 8 ad C. Dat betekent dat het legaat onder 8 ad A, zijnde het legaat van vruchtgebruik van de woning aan [adres] te [plaats 2] , het legaat van de inboedel van voormelde woning én het legaat van een geldbedrag van € 350.000,00 ten behoeve van [gedaagde] in beginsel voor verrekening in aanmerking komen. Verrekening met het legaat onder 8 ad A van het vruchtgebruik van de woning is echter niet mogelijk omdat het gekoppeld is aan het legaat onder 8 ad C, zijnde een legaat van een geldbedrag van € 250.000,00 ten behoeve van [gedaagde] , uitsluitend bedoeld voor specifieke kosten, gerelateerd aan (lasten van) de onder A genoemde woning. Vast staat dat verrekening van het bedrag van € 5.426,00 met het legaat onder 8 ad C niet gevorderd wordt, zodat verrekening van het hieraan gekoppelde legaat van 8 ad A reeds daarom niet kan worden toegewezen. Verrekening is bovendien niet aan de orde omdat de waarde van voormelde woning niet bekend is terwijl vast staat dat [gedaagde] aanspraak maakt op afgifte van het legaat van het vruchtgebruik van de bewuste woning. Verrekening met de aan [gedaagde] gelegateerde inboedel is naar het oordeel van de rechtbank vanwege de aard hiervan evenmin toewijsbaar. Dat betekent dat verrekening van het bedrag van € 5.426,00 enkel mogelijk is met het aan [gedaagde] gelegateerde bedrag van € 350.000,00. Omdat [gedaagde] ten aanzien hiervan onvoldoende verweer heeft gevoerd wordt de gevorderde verrekening met voormeld bedrag toegewezen zoals hierna vermeld in het dictum.
Vordering sub IV
4.23.
[eiser] vordert om [gedaagde] te veroordelen, indien en voor zover dit voortvloeit uit de beslissingen op de vorderingen sub I tot en met III, tot (terug)betaling aan [eiser] van het aan [gedaagde] betaalde voorschot ad € 25.000,00 én van de ten behoeve van [gedaagde] voorgeschoten erfbelasting ad € 34.258,00 betrekking hebbende op de legaten die haar volgens het testament niet vrij van rechten en kosten toekomen. Voormelde vordering is gebaseerd op de veronderstelling dat [gedaagde] een bedrag van
€ 731.966,00 aan de nalatenschap is verschuldigd vanwege de aankoop van grond en de bouw van een huis in Thailand en omdat zij ten onrechte een bedrag van € 5.426,00 aan huurgelden heeft ontvangen.
4.24.
In artikel IX onder 2 van het testament van erflater is bepaald dat het tot de taak van de executeur behoort om de erfbelasting, die ten laste komt van erfgenamen of legatarissen te voldoen. Vast staat dat [gedaagde] als verkrijger van de aan haar gemaakte legaten die volgens het testament niet vrij van rechten en kosten belastingplichtig is. De door de executeur ten behoeve van [gedaagde] betaalde erfbelasting kan op haar verhaald worden indien en voor zover het bedrag van de verschuldigde erfbelasting vaststaat. Dit betekent echter niet dat de rechtbank de gevorderde terugbetaling van de erfbelasting kan toewijzen.
De voorwaarde waaronder deze vordering immers is ingesteld (
indien en voor zover dit voortvloeit uit de beslissingen op de vorderingen sub I tot en met III) geldt alleen voor het onder sub II gevorderde bedrag van € 5.426,00. Dit bedrag kan in verband met het onder sub III gevorderde verrekend worden met het aan [gedaagde] gemaakte legaat van
€ 350.000,00. Omdat met betrekking tot vordering sub I niet is komen vast te staan dat [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 731.966,00 aan de nalatenschap is verschuldigd, wordt aan de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld niet voldaan, zodat vordering sub IV reeds daarom wordt afgewezen.
Vordering sub V
4.25.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot het ontruimen van de woning van erflater aan [adres] te [plaats 2] dient te worden afgewezen. Vast staat dat erflater zijn vermogen heeft nagelaten aan zijn kinderen én dat hij [gedaagde] als zijn partner verzorgd heeft willen achterlaten, getuige de aan haar toegekende legaten. Vast staat dat erflater bij testament het vruchtgebruik van de bewuste woning voor de duur van vijftien jaar aan [gedaagde] heeft gelegateerd. Dit legaat betreft een uiterste wilsbeschikking waarbij een vorderingsrecht is gecreëerd. [eiser] noch de erven hebben de rechtsgeldigheid van dat legaat betwist. [gedaagde] is als legataris schuldeiser van de nalatenschap van erflater en de executeur is in beginsel gehouden het legaat aan [gedaagde] af te geven. Indien dit niet wordt gedaan, levert dit een tekortkoming van de boedel op. Vast staat dat [gedaagde] de afgifte van meer-genoemd legaat wenst. De rechtbank stelt op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling vast dat sprake is van wantrouwen van [eiser] jegens [gedaagde] maar dat betekent echter niet dat er ook juridisch gezien reden is om de aan haar verstrekte legaten niet af te geven. De wetgever heeft immers een prominente rol toebedeeld aan de wil van de erflater, ook indien die wil betrekking heeft op goederen die de tot de nalatenschapsboedel toebehoren maar waarop een beperkt recht is gevestigd. De testeervrijheid van de erflater wordt slechts beperkt door de regeling inzake de legitieme, maar dat ligt in deze procedure niet als geschilpunt voor.
4.26.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de woning dient te ontruimen vanwege het ten laste van het vermogen van erflater uitgegeven bedrag van € 731.966,00. Omdat ten aanzien van dit bedrag geen onrechtmatig handelen, ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling of een betalingsverplichting uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst kan worden vastgesteld terwijl [gedaagde] op grond van het testament recht heeft op afgifte van het legaat van vruchtgebruik van de woning, geldt dat er rechtens geen grond bestaat om de vordering tot ontruiming van de bewuste woning toe te wijzen. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
Vordering sub VI
4.27.
Deze vordering strekt tot het nemen van een beslissing die met inachtneming van al hetgeen [eiser] in de dagvaarding heeft aangevoerd en die gelet op de rechtsverhouding tussen partijen als passend/aangewezen wordt geacht. Deze vordering is naar het oordeel van de rechtbank te onbepaald en wordt om die reden dan ook afgewezen.
Vordering sub VIII
4.28.
Voormelde vordering strekt ertoe [gedaagde] te veroordelen om op eerste verzoek van [eiser] dan wel de bank al hetgeen te doen dat nodig is om ervoor zorg te dragen dat de executeur kan beschikken over de bankrekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer] , op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.29.
Vast staat dat ABN AMRO de bankrelatie met [gedaagde] heeft beëindigd. Gelet hierop heeft [eiser] niet duidelijk gemaakt wat hij in de gegeven situatie nog van [gedaagde] verwacht. Daarnaast heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling toegezegd haar medewerking te zullen verlenen. De rechtbank gaat ervan uit dat zij deze toezegging gestand zal doen. Gelet hierop en omdat de vordering naar het oordeel van de rechtbank bovendien te onbepaald is, wordt de vordering afgewezen.
Conclusie
4.30.
Uit het vorenstaande volgt dat vordering sub II en sub III wordt toegewezen zoals hierna vermeld in het dictum. De overige vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.31.
In de uitkomst van deze procedure ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aan de nalatenschap verschuldigd is een bedrag van per saldo € 5.426,00 vanwege na het overlijden van erflater ten onrechte door haar ontvangen betalingen;
5.2.
bepaalt dat [eiser] bevoegd is voormeld bedrag verrekenen met het aan [gedaagde] toegekende legaat van € 350.000,00;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen
kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.