ECLI:NL:RBZWB:2025:1764

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
11360789 CV EXPL 24-3536 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst tussen energieleverancier en consument wegens misleidende handelspraktijken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een consument, aangeduid als [eiser], en DGB Energie B.V., de energieleverancier. De consument had een overeenkomst gesloten met DGB na een telefonisch aanbod, waarbij hem een veel lager maandelijks voorschotbedrag was voorgehouden dan uiteindelijk in rekening werd gebracht. De consument vorderde vernietiging van de overeenkomst op grond van misleidende handelspraktijken, zoals bedoeld in artikel 6:193b lid 3 sub a BW jo. 193c lid 1 sub d BW. De rechtbank oordeelde dat DGB zich schuldig had gemaakt aan misleidende handelspraktijken door de consument te bewegen tot het aangaan van de overeenkomst met onjuiste informatie over de kosten. De rechtbank verklaarde de overeenkomst rechtsgeldig vernietigd en veroordeelde DGB tot terugbetaling van een bedrag van € 5.436,56 aan de consument, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd DGB veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken en de verplichting van leveranciers om correcte informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11360789 \ CV EXPL 24-3536
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
DGB ENERGIE B.V.,
te Hardenberg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: DGB,
vertegenwoordigd door dhr. [naam 1] en mw. [naam 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 november 2024 met de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 september 2022 is [eiser] telefonisch door een medewerker van Regionaal Energiecollectief een aanbod gedaan om over te stappen van zijn voormalig energieleverancier (Innova) naar DGB Energie. Tijdens het telefoongesprek is aangegeven dat de verwachte jaarkosten van [eiser] € 2.534,52 zouden bedragen (€ 211,21 per maand), op basis van een verbruik van 721 kWh stroom en 635 m3 gas. [eiser] heeft dit aanbod geaccepteerd.
2.2.
In de bevestiging van de leveringsovereenkomst van 6 oktober 2022 is het maandelijkse voorschotbedrag verhoogd naar € 464,20.
2.3.
De levering van energie door DGB aan [eiser] is op 5 november 2022 gestart. In “de bevestiging start levering” van 6 november 2022 is een maandelijks voorschotbedrag van € 720,87 opgenomen.
2.4.
Op 31 januari 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] DGB gesommeerd om heraansluiting bij Innova te bewerkstelligen. DGB heeft op 6 februari 2023 bevestigd dit te zullen doen.
2.5.
Op 9 mei 2023 ontving [eiser] de eindnota van DGB. Daaruit volgt dat hij, naast de door hem betaalde voorschotbedragen, nog een bedrag van € 1.151,83 moet betalen.
2.6.
Op 24 mei 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] de overeenkomst met DGB vernietigd en DGB gesommeerd een bedrag van € 5.436,56 terug te betalen aan [eiser].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primaira. te verklaren voor recht dat de door partijen tot stand gekomen overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd, dan wel de overeenkomst te vernietigen;
b. DGB te veroordelen tot betaling van € 5.436,56 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente;
c. DGB te veroordelen tot betaling van € 785,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente;
subsidiaird. te verklaren voor recht dat de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst rechtsgeldig voor 25% is vernietigd, dan wel de overeenkomst voor 25% te vernietigen;
e. DGB te veroordelen tot betaling van € 1.359,14 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente;
f. DGB te veroordelen tot betaling van € 575,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente;
primair en subsidiairg. DGB te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat er sprake is van oneerlijke handelspraktijken, dan wel schending van de informatieverplichtingen voor DGB. Hij stelt daartoe dat bij het sluiten van de overeenkomst is afgesproken dat het maandelijkse voorschot voor gas en elektra € 211,21 zou blijven en dat DGB ten tijde van de start van de levering een voorschotbedrag van € 720,87 heeft gehanteerd. Dit is bijna 3,5 keer zo hoog als [eiser] mocht verwachten naar aanleiding van de offerte van DGB.
3.3.
DGB voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De tussen partijen gesloten overeenkomst is telefonisch tot stand gekomen. Aan de hand van het door DGB overgelegde beltranscript wordt vastgesteld dat DGB heeft voldaan aan de informatieplichten als opgenomen in artikel 6:230m lid 1 BW.
4.2.
[eiser] stelt dat telefonisch aan hem is medegedeeld dat zijn huidige energieleverancier, Innova, zou stoppen met leveren aan particulieren en dat DGB bereid was het contract tussen [eiser] en Innova over te nemen. De verkoper beschikte tijdens het telefoongesprek al over de persoonlijke gegevens en de verbruiksgegevens van [eiser]. Het gevoel bekroop [eiser] dat hij geen andere keuze had dan het aanbod van DGB te accepteren. [eiser] is daarom akkoord gegaan met de overstap naar DGB, maar wel onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zijn voorschotbedrag hetzelfde zou blijven. Na het aangaan van de overeenkomst zijn de voorschotbedragen echter (fors) verhoogd.
4.3.
Dat tijdens het telefoongesprek is gesproken over een voorschotbedrag van € 211,21 per maand, wordt bevestigd in het door DGB overgelegde beltranscript alsmede in de daaropvolgende offerte. Dit wijst erop dat [eiser] ervan uit ging dat hij een contract ging afsluiten met dezelfde tarieven als in zijn contract met Innova en dat hij in die wetenschap het contract heeft getekend.
4.4.
Bij de vaststelling van het maandelijkse voorschotbedrag is de verkoper uitgegaan van een geschat verbruik van 721 kWh stroom en 635 m3 gas. Deze verbruiksgegevens zijn aanzienlijk lager dan het daadwerkelijke verbruik van [eiser]. DGB heeft niet duidelijk gemaakt hoe de verkoper aan deze (geschatte) verbruiksgegevens is gekomen. Wel heeft DGB ter zitting toegelicht dat zij pas na het aangaan van een overeenkomst inzicht krijgt in de daadwerkelijke verbruiksgegevens en dat het voorschotbedrag op dat moment wordt aangepast indien dat in haar optiek nodig is. DGB heeft er voorts op gewezen dat in de toelichting achter de bevestiging van de leveringsoveringsovereenkomst door haar is vermeld dat het berekende voorschotbedrag een indicatie is en het daadwerkelijke voorschot aan de hand van de persoonlijke situatie kan afwijken.
4.5.
Met het (uiteindelijk) bij [eiser] in rekening gebrachte voorschotbedrag, dat bijna 3,5 keer hoger is dan het geschatte (en in de offerte genoemde) voorschotbedrag, is DGB echter dusdanig afgeweken van het bedrag waarvan [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst mocht uitgaan, dat sprake is van misleidende handelspraktijken. Door het voorhouden van lage voorschotbedragen heeft DGB [eiser] bewogen tot het aangaan van de overeenkomst. Het is heel goed voorstelbaar dat [eiser] het contract niet zou zijn aangegaan wanneer het hem vanaf het begin duidelijk was geweest wat hij daadwerkelijk maandelijks aan voorschotten zou moeten gaan betalen. Daarbij kan aan [eiser] niet worden tegengeworpen dat hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn herroepingsrecht of dat hij zich niet heeft verzet tegen de laag geschatte verbruiksgegevens. Van een consument kan namelijk niet worden verwacht dat hij tijdens een onverwacht inkomend telefoongesprek zoals hier aan de orde zijn energieverbruik en tarieven paraat heeft.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat DGB zich schuldig heeft gemaakt aan misleidende handelspartijken als bedoeld in artikel 6:193b lid 3 sub a jo. 193c lid 1 sub d BW. Op grond van artikel 193j lid 3 BW is de overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
4.7.
Het gevolg van de vernietiging is dat DGB een bedrag van € 5.436,56 aan [eiser] moet terugbetalen op grond van onverschuldigde betaling, welk bedrag zal worden vermeerderd met de (niet weersproken) wettelijke rente vanaf 8 juni 2023.
4.8.
[eiser] maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.9.
DGB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 140,17
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.201,17

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en DGB rechtsgeldig is vernietigd,
5.2.
veroordeelt DGB tot betaling van € 6.222,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.436,56 vanaf 8 juni 2023 tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt DGB in de proceskosten van € 1.201,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als DGB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.