6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft vanuit het niets met een scherp mes in de hals van één van zijn toenmalige beste vriendinnen gestoken. Dit is een zeer ernstig feit dat ook fataal had kunnen aflopen als verdachte in de halsslagader had gestoken. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer bedreigende en risicovolle situatie voor het slachtoffer gecreëerd. Het slachtoffer is erg geschrokken en kampt nog steeds met de psychische gevolgen van hetgeen haar overkomen is.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft geen strafblad en was ten tijde van het plegen van dit delict nog net geen 15 jaar oud. Verdachte was ten tijde van het feit onder behandeling bij een psychotherapeut van de [zorginstelling 1] vanwege emotieregulatieproblematiek, een laag zelfbeeld, automutilatie en suïcidale gedachten.
Verdachte is gedurende de voorlopige hechtenis klinisch geobserveerd in [zorginstelling 3] en heeft daar aan meegewerkt. De psychiater, drs. [psychiater] en de psycholoog,
drs. [psycholoog] hebben bij verdachte een persisterende depressieve stoornis, een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline persoonlijkheidstrekken vastgesteld. De stoornis voldoet al aan alle criteria van een borderline persoonlijkheidsstoornis, maar omdat verdachte slechts 15 jaar is, kan er nog geen persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van zowel cannabis (ernstig) als alcohol (matig), maar deze stoornissen zijn door de detentie van verdachte in remissie. Verdachte kon ten tijde van het delict op grond van zijn problematiek niet adequaat reguleren, zijn emotieregulatie is gestoord en het ontbreekt hem aan adequate copingmechanismen. De deskundigen adviseren dan ook om het ten laste gelegde - indien bewezen - in verminderde mate toe te rekenen. De kans op herhaling van een feit als het onderhavige wordt door de deskundigen als matig tot hoog beoordeeld.
De deskundigen hebben aangegeven dat zij geen andere optie zien dan een behandeling van verdachtes problematiek met psychotherapeutische expertise in een klinische setting. Een gefaseerde terugkeer naar de thuissituatie (met ambulante begeleiding) is het uiteindelijke doel. De behandelnoodzaak is groot en de deskundigen adviseren om de behandeling op te leggen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft tijdens de zitting verwezen naar het door de Raad uitgebrachte rapport van 14 maart 2025 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de genoemde voorwaarden en daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie die aansluit op de plaatsing van verdachte in de [zorginstelling 2] . Verder volgt uit dit rapport dat de kans op herhaling als matig tot hoog wordt ingeschat. De Raad heeft geadviseerd om zo min mogelijk overplaatsingen te laten plaatsvinden. Verdachte is aangemeld bij de [zorginstelling 2] en is op 17 maart 2025 aangenomen. Er is echter een wachtlijst van drie tot zes maanden. Nu de wachtlijst bij de [zorginstelling 2] lang is, heeft de Raad ook gekeken naar tussenoplossingen. Een voorwaardelijke jeugddetentie met een behandeling als voorwaarden en een GBM worden als niet doelmatig gezien omdat vervangende jeugddetentie geen gunstig effect heeft op het recidiverisico en de omgeving van een JJI te beschadigend is voor een kwetsbare jongen als verdachte. Behandeling bij (wederom) de [zorginstelling 1] is geen optie, vanwege het ontbreken van de juiste behandelmogelijkheid en -setting.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij aansluit bij de adviezen van de Raad en de deskundigen. Ook de jeugdreclassering is van mening dat de wachttijd voor opname bij de [zorginstelling 2] niet kan worden overbrugd door bijvoorbeeld de reguliere jeugdhulp of door middel van elektronisch monitoring, een dagprogramma en behandeling. Ambulante behandeling wordt afgeraden en in de JJI kan geen passende behandeling worden aangeboden. Ook een GBM is volgens de jeugdreclassering geen optie.
De oplegging van een straf en maatregel
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over om het feit verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ook is de rechtbank met de deskundigen, de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat verdachte zo spoedig mogelijk klinisch behandeld dient te worden. Ter zitting is duidelijk geworden dat verdachte bij de [zorginstelling 2] terecht kan, maar dat hier een wachtlijst is van drie tot zes maanden.
Jeugddetentie
De rechtbank kent geen oriëntatiepunten voor een dergelijk feit, maar heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Op basis daarvan zou de rechtbank komen tot het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van maximaal acht maanden. Zeker nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het strafmaximum voor jeugdigen jonger dan 16 jaar - en daarmee ook voor de ergste feiten - één jaar jeugddetentie is. Verdachte zit ten tijde van dit vonnis al ruim zeven en een halve maand in voorarrest. Daarmee zit hij naar het oordeel van de rechtbank al nagenoeg aan het maximum van wat hier nog aan jeugddetentie opgelegd kan worden. De rechtbank ziet echter ook dat verdachte - totdat hij kan worden opgenomen bij de [zorginstelling 2] - niet terug naar huis kan, gelet op het matig tot hoge gevaar op herhaling. De ouders van verdachte zijn welwillend om hem met strikte voorwaarden, waaronder ambulante behandeling, weer naar huis te laten gaan. De verantwoordelijkheid om herhaling bij verdachte te voorkomen kan echter naar het oordeel van de rechtbank, die zich daarbij baseert op hetgeen de psychiater heeft aangegeven op de zitting, niet bij de ouders worden gelegd. Ook met het opleggen van aanvullende voorwaarden zoals ambulante hulpverlening, dagbesteding, meldplicht, eventueel samen met elektronisch toezicht, kan het herhalingsgevaar thuis immers niet (voldoende) worden ingeperkt. De rechtbank realiseert zich dat er om die reden in dit geval een hogere jeugddetentie aan verdachte moet worden opgelegd, zodat wordt voorkomen dat verdachte thuis zal moeten verblijven tot hij kan worden behandeld bij de [zorginstelling 2] . De rechtbank zal om die reden een langere jeugddetentie opleggen dan zij eigenlijk passend acht, te weten voor de duur van elf maanden.
Voor het opleggen van de maximale jeugddetentie voor de duur van 12 maanden heeft de rechtbank bewust niet gekozen om toch een signaal af te geven dat de rechtbank niet achter deze lange detentieduur staat. Het uitgangspunt van het jeugdstrafrecht is immers dat een jeugddetentie zo kort mogelijk dient te zijn omdat het algemeen bekend is dat verblijf in een JJI schadelijk is voor jongeren. In het geval van verdachte is echter door de deskundigen nog expliciet vermeld dat hij zo snel mogelijk uit detentie dient te gaan en moet kunnen starten met een klinische behandeling. Het belang van verdachte staat voorop. Verdachte is echter ook niet gebaat bij steeds wisselende plekken en omstandigheden, zodat het langere verblijf in een JJI - vanwege de wachtlijst bij de uiteindelijke behandelplek - in dit geval de minst schadelijke optie is. Ingeval verdachte eerder aan zijn behandeling kan beginnen wijst de rechtbank op de mogelijkheid van artikel 6:6:28 Sv. Voor het geval er na afloop van de opgelegde jeugddetentie nog een termijn overbrugd moet worden wijst de rechtbank op de mogelijkheid van artikel 6:6:10a Sv.
Het is zeer te betreuren dat op deze oneigenlijke wijze geprobeerd moet worden praktijkproblemen zoals de wachttijden bij de (klinische) hulpverlening op te lossen.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gepleegde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Uit de rapporten van de deskundigen volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat de kans op herhaling van strafbare feiten als matig tot hoog wordt ingeschat en behandeling noodzakelijk wordt geacht om dit risico te verkleinen. Daarmee is de PIJ-maatregel noodzakelijk voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen. Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte zijn. De rechtbank overweegt hierover dat uit voornoemde rapporten van de deskundigen blijkt dat een behandeling in een klinische setting nodig is om de kans op herhaling te verminderen en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. Een ambulante behandeling is volgens de deskundigen hierbij niet toereikend. Bovendien heeft verdachte dit strafbare feit gepleegd, terwijl hij al onder ambulante behandeling was bij de [zorginstelling 1] . De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is echter geen optie omdat de benodigde behandeling bij de [zorginstelling 2] dan niet beschikbaar zal zijn, verdachte niet past in de populatie van de PIJ en dit vanwege het ontbreken van een duidelijk perspectief voor verdachte onwenselijk is. De rechtbank zal de PIJ-maatregel daarom ook voorwaardelijk opleggen, zoals geadviseerd door de deskundigen en de Raad. Dat houdt in dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd wanneer verdachte zich de komende twee jaar aan de door de rechtbank opgelegde (bijzondere) voorwaarden houdt. De rechtbank zal bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad in zijn rapport heeft geadviseerd. Op deze manier kan de noodzakelijke langdurige en intensieve behandeling en begeleiding het beste gewaarborgd worden.
Contact- en locatieverbod
Daarnaast zal de rechtbank het gevraagde contactverbod opleggen conform artikel 77we juncto artikel 38v Sr. Verdachte dient zich voor de duur van drie jaar te onthouden van contact met aangeefster in welke vorm dan ook. De rechtbank acht de periode van de vijf jaar te lang. Indien verdachte zich niet aan houdt aan het contactverbod, zal vervangende hechtenis worden toegepast van drie dagen per keer dat het contactverbod overtreden wordt, met een maximum van in totaal drie maanden hechtenis.
De rechtbank zal het gevraagde locatieverbod echter niet opleggen. Gelet op het contactverbod en gelet op de houding van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het te ver gaat om verdachte ook nog een verbod op te leggen voor zo’n groot gebied.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag.
Gelet op de rapporten van de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder de voor hem noodzakelijke behandeling wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c en artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Datzelfde geldt voor de maatregel op grond van artikel 77we Sr juncto 38v Sr.