ECLI:NL:RBZWB:2025:1809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
02-256205-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, veroordeling tot jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel na steekincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld tot 11 maanden jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 9 augustus 2024 in [plaats 2] met een mes in de hals van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, maar dat er wel sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een hogere jeugddetentie op dan gebruikelijk, omdat de verdachte niet terug naar huis kon vanwege het recidiverisico en de lange wachtlijst voor klinische behandeling. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling voor de verdachte, die psychische problemen vertoonde en onder behandeling was bij een psychotherapeut. De rechtbank legde ook een contactverbod op met het slachtoffer en bepaalde dat de verdachte zich aan verschillende voorwaarden moest houden tijdens de proeftijd. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-256205-24
vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats]
wonende te [plaats 1]
gedetineerd in de [jeugdinrichting]
raadsvrouw mr. L.F.M. Meles, advocaat te Almere

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 18 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 9 augustus 2024 in [plaats 2] heeft geprobeerd om [slachtoffer] om het leven te brengen dan wel heeft geprobeerd haar zwaar te mishandelen door haar met een mes in de hals te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
De bewijsoverwegingen
Handelingen
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte aangeefster op 9 augustus 2024 in [plaats 2] met een mes in de hals heeft gestoken. Verdachte heeft dit ook bekend.
Er zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 maart 2025;
- het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] (pagina 46-48 van het eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] (pagina 50 van het eindproces-verbaal).
De vraag is tot welke kwalificatie deze handeling dient te leiden.
De officier van justitie acht een poging tot moord bewijsbaar nu er geen sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling maar er vooraf gedachten en gesprekken waren richting een dergelijke daad. Verdachte had voorbereidingen getroffen door een mes mee te nemen en heeft aangeefster naar de verlaten locatie gelokt.
De verdediging bepleit echter dat er geen handelingen ter uitvoering van een eerder voorgenomen besluit om aangeefster iets aan te doen waren, zodat van voorbedachte rade geen sprake is. De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde poging tot moord. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Opzet op de dood?
Verdachte heeft met een mes, waarvan het lemmet 8 centimeter was, in de hals van aangeefster gestoken. Hij heeft naar eigen zeggen niet gekeken, maar het mes recht vooruit gestoken. Verdachte en aangeefster waren ongeveer even groot. De kans dat verdachte op deze manier aangeefster in een vitaal deel van het lichaam, in dit geval de halsslagader zou raken, is groot zodat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte met deze handeling ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster. Door op deze manier te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zou komen te overlijden.
Poging tot moord of doodslag?
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of er sprake is van een poging tot moord of poging tot doodslag. Vast staat dat verdachte had afgesproken met aangeefster in een verlaten pand en dat hij een scherp mes op zak had. Hij had dit mes ook gebruikt om zich de toegang te verschaffen tot het verlaten pand. Hij heeft er via berichten aan aangeefster behoorlijk op aangedrongen dat aangeefster naar de afgesproken plek zou komen. Verdachte heeft, toen hij met aangeefster alleen was, het liedje “living dead girl” opgezet, naar eigen zeggen voor de sfeer. Hij is vervolgens in een kast gaan staan en is er daarna uitgekomen en heeft aangeefster met een mes in haar hals gestoken. Hij heeft daarna tegen haar gezegd dat hij dacht dat ze dood zou zijn. Uit het dossier blijkt dat verdachte al langere tijd rond liep met het idee om iemand om het leven te brengen. Hierdoor zou de rechtbank weliswaar kúnnen oordelen dat verdachte een vooropgezet plan had om aangeefster te doden. De rechtbank twijfelt er echter sterk aan of deze handelingen ook zo moeten worden opgevat. De vriendengroep waar verdachte en aangeefster toe behoorden, was een complexe groep, waarin meerdere mensen mentale problemen hadden. De vrienden bespraken vaker dergelijke zaken, luisterden vaker naar dit soort muziek, spraken ook al eerder af in het verlaten gebouw en verdachte had ook al eerder het mes bij zich. Het erover spreken een ander te zullen doden kan onder omstandigheden leiden tot het aannemen van voorbedachte rade, maar zoals de psychiater ter zitting heeft verklaard, kan het ook passen bij (jonge) mensen die trekken hebben van een borderline stoornis zoals bij verdachte het geval is. Verdachte voelde zich in die tijd sterk aangetrokken tot series, liedjes, gesprekken en media die met de dood te maken hadden. Verdachte heeft verklaard dat hij te voren niet had gedacht dat hij het zou kunnen doen. Hij was in die periode onder behandeling bij de [zorginstelling 1] omdat het niet goed met hem ging. Hoe zijn belevingswereld er in die tijd uitzag, is dan ook lastig voor te stellen. Het is voor de rechtbank daarom niet zonder twijfel vast te stellen of sprake is geweest van een vooropgezet plan en daarmee van voorbedachte rade om aangeefster om het leven te brengen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord en komt tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 augustus 2024 te [plaats 2] , gemeente Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van twaalf maanden, zodat de tijd kan worden overbrugd tot de start van de klinische behandeling bij de [zorginstelling 2] . De wachttijd daarvoor is drie tot zes maanden. Daarnaast vordert de officier van justitie een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de door de Raad geadviseerde voorwaarden. Ook vordert de officier van justitie een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod op de locaties waar aangeefster woont, werkt, sport en naar school gaat, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van vijf jaar. De officier van justitie vordert de voorwaarden en de maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voor het geval verdachte al voor het verstrijken van de twaalf maanden jeugddetentie naar de [zorginstelling 2] kan, wijst de officier van justitie op de mogelijkheid om verdachte voorwaardelijk in vrijheid te stellen zoals bedoeld in artikel 6:6:28 Sv. Indien mocht blijken dat verdachte na het verstrijken van de twaalf maanden jeugddetentie nog niet terecht kan bij de [zorginstelling 2] kan gebruik gemaakt worden van de time out mogelijkheid van artikel 6:6:10a Sv, aldus de officier van justitie. Het hoge risico op herhaling maakt immers dat verdachte niet terug kan gaan naar zijn ouders tot hij aan zijn behandeling kan beginnen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst op de jonge leeftijd van verdachte, zijn psychische kwetsbaarheid en het belang van verdachte om zo snel als mogelijk met de klinische behandeling bij de [zorginstelling 2] te kunnen beginnen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is niet aan de orde, omdat dit alleen als ultimum remedium dient te worden ingezet. Deze maatregel is niet passend. Bovendien wil verdachte graag behandeld worden. Aangezien er een wachtlijst is voor de [zorginstelling 2] dient de tijd tot aan de start van de behandeling overbrugd te worden. De verdediging sluit zich op dit punt aan bij het voorstel van de officier van justitie. Er kan dan nog steeds uitvoering gegeven worden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft vanuit het niets met een scherp mes in de hals van één van zijn toenmalige beste vriendinnen gestoken. Dit is een zeer ernstig feit dat ook fataal had kunnen aflopen als verdachte in de halsslagader had gestoken. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer bedreigende en risicovolle situatie voor het slachtoffer gecreëerd. Het slachtoffer is erg geschrokken en kampt nog steeds met de psychische gevolgen van hetgeen haar overkomen is.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft geen strafblad en was ten tijde van het plegen van dit delict nog net geen 15 jaar oud. Verdachte was ten tijde van het feit onder behandeling bij een psychotherapeut van de [zorginstelling 1] vanwege emotieregulatieproblematiek, een laag zelfbeeld, automutilatie en suïcidale gedachten.
Verdachte is gedurende de voorlopige hechtenis klinisch geobserveerd in [zorginstelling 3] en heeft daar aan meegewerkt. De psychiater, drs. [psychiater] en de psycholoog,
drs. [psycholoog] hebben bij verdachte een persisterende depressieve stoornis, een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline persoonlijkheidstrekken vastgesteld. De stoornis voldoet al aan alle criteria van een borderline persoonlijkheidsstoornis, maar omdat verdachte slechts 15 jaar is, kan er nog geen persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van zowel cannabis (ernstig) als alcohol (matig), maar deze stoornissen zijn door de detentie van verdachte in remissie. Verdachte kon ten tijde van het delict op grond van zijn problematiek niet adequaat reguleren, zijn emotieregulatie is gestoord en het ontbreekt hem aan adequate copingmechanismen. De deskundigen adviseren dan ook om het ten laste gelegde - indien bewezen - in verminderde mate toe te rekenen. De kans op herhaling van een feit als het onderhavige wordt door de deskundigen als matig tot hoog beoordeeld.
De deskundigen hebben aangegeven dat zij geen andere optie zien dan een behandeling van verdachtes problematiek met psychotherapeutische expertise in een klinische setting. Een gefaseerde terugkeer naar de thuissituatie (met ambulante begeleiding) is het uiteindelijke doel. De behandelnoodzaak is groot en de deskundigen adviseren om de behandeling op te leggen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft tijdens de zitting verwezen naar het door de Raad uitgebrachte rapport van 14 maart 2025 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de genoemde voorwaarden en daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie die aansluit op de plaatsing van verdachte in de [zorginstelling 2] . Verder volgt uit dit rapport dat de kans op herhaling als matig tot hoog wordt ingeschat. De Raad heeft geadviseerd om zo min mogelijk overplaatsingen te laten plaatsvinden. Verdachte is aangemeld bij de [zorginstelling 2] en is op 17 maart 2025 aangenomen. Er is echter een wachtlijst van drie tot zes maanden. Nu de wachtlijst bij de [zorginstelling 2] lang is, heeft de Raad ook gekeken naar tussenoplossingen. Een voorwaardelijke jeugddetentie met een behandeling als voorwaarden en een GBM worden als niet doelmatig gezien omdat vervangende jeugddetentie geen gunstig effect heeft op het recidiverisico en de omgeving van een JJI te beschadigend is voor een kwetsbare jongen als verdachte. Behandeling bij (wederom) de [zorginstelling 1] is geen optie, vanwege het ontbreken van de juiste behandelmogelijkheid en -setting.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij aansluit bij de adviezen van de Raad en de deskundigen. Ook de jeugdreclassering is van mening dat de wachttijd voor opname bij de [zorginstelling 2] niet kan worden overbrugd door bijvoorbeeld de reguliere jeugdhulp of door middel van elektronisch monitoring, een dagprogramma en behandeling. Ambulante behandeling wordt afgeraden en in de JJI kan geen passende behandeling worden aangeboden. Ook een GBM is volgens de jeugdreclassering geen optie.
De oplegging van een straf en maatregel
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over om het feit verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ook is de rechtbank met de deskundigen, de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat verdachte zo spoedig mogelijk klinisch behandeld dient te worden. Ter zitting is duidelijk geworden dat verdachte bij de [zorginstelling 2] terecht kan, maar dat hier een wachtlijst is van drie tot zes maanden.
Jeugddetentie
De rechtbank kent geen oriëntatiepunten voor een dergelijk feit, maar heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Op basis daarvan zou de rechtbank komen tot het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van maximaal acht maanden. Zeker nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het strafmaximum voor jeugdigen jonger dan 16 jaar - en daarmee ook voor de ergste feiten - één jaar jeugddetentie is. Verdachte zit ten tijde van dit vonnis al ruim zeven en een halve maand in voorarrest. Daarmee zit hij naar het oordeel van de rechtbank al nagenoeg aan het maximum van wat hier nog aan jeugddetentie opgelegd kan worden. De rechtbank ziet echter ook dat verdachte - totdat hij kan worden opgenomen bij de [zorginstelling 2] - niet terug naar huis kan, gelet op het matig tot hoge gevaar op herhaling. De ouders van verdachte zijn welwillend om hem met strikte voorwaarden, waaronder ambulante behandeling, weer naar huis te laten gaan. De verantwoordelijkheid om herhaling bij verdachte te voorkomen kan echter naar het oordeel van de rechtbank, die zich daarbij baseert op hetgeen de psychiater heeft aangegeven op de zitting, niet bij de ouders worden gelegd. Ook met het opleggen van aanvullende voorwaarden zoals ambulante hulpverlening, dagbesteding, meldplicht, eventueel samen met elektronisch toezicht, kan het herhalingsgevaar thuis immers niet (voldoende) worden ingeperkt. De rechtbank realiseert zich dat er om die reden in dit geval een hogere jeugddetentie aan verdachte moet worden opgelegd, zodat wordt voorkomen dat verdachte thuis zal moeten verblijven tot hij kan worden behandeld bij de [zorginstelling 2] . De rechtbank zal om die reden een langere jeugddetentie opleggen dan zij eigenlijk passend acht, te weten voor de duur van elf maanden.
Voor het opleggen van de maximale jeugddetentie voor de duur van 12 maanden heeft de rechtbank bewust niet gekozen om toch een signaal af te geven dat de rechtbank niet achter deze lange detentieduur staat. Het uitgangspunt van het jeugdstrafrecht is immers dat een jeugddetentie zo kort mogelijk dient te zijn omdat het algemeen bekend is dat verblijf in een JJI schadelijk is voor jongeren. In het geval van verdachte is echter door de deskundigen nog expliciet vermeld dat hij zo snel mogelijk uit detentie dient te gaan en moet kunnen starten met een klinische behandeling. Het belang van verdachte staat voorop. Verdachte is echter ook niet gebaat bij steeds wisselende plekken en omstandigheden, zodat het langere verblijf in een JJI - vanwege de wachtlijst bij de uiteindelijke behandelplek - in dit geval de minst schadelijke optie is. Ingeval verdachte eerder aan zijn behandeling kan beginnen wijst de rechtbank op de mogelijkheid van artikel 6:6:28 Sv. Voor het geval er na afloop van de opgelegde jeugddetentie nog een termijn overbrugd moet worden wijst de rechtbank op de mogelijkheid van artikel 6:6:10a Sv.
Het is zeer te betreuren dat op deze oneigenlijke wijze geprobeerd moet worden praktijkproblemen zoals de wachttijden bij de (klinische) hulpverlening op te lossen.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gepleegde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Uit de rapporten van de deskundigen volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat de kans op herhaling van strafbare feiten als matig tot hoog wordt ingeschat en behandeling noodzakelijk wordt geacht om dit risico te verkleinen. Daarmee is de PIJ-maatregel noodzakelijk voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen. Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte zijn. De rechtbank overweegt hierover dat uit voornoemde rapporten van de deskundigen blijkt dat een behandeling in een klinische setting nodig is om de kans op herhaling te verminderen en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. Een ambulante behandeling is volgens de deskundigen hierbij niet toereikend. Bovendien heeft verdachte dit strafbare feit gepleegd, terwijl hij al onder ambulante behandeling was bij de [zorginstelling 1] . De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is echter geen optie omdat de benodigde behandeling bij de [zorginstelling 2] dan niet beschikbaar zal zijn, verdachte niet past in de populatie van de PIJ en dit vanwege het ontbreken van een duidelijk perspectief voor verdachte onwenselijk is. De rechtbank zal de PIJ-maatregel daarom ook voorwaardelijk opleggen, zoals geadviseerd door de deskundigen en de Raad. Dat houdt in dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd wanneer verdachte zich de komende twee jaar aan de door de rechtbank opgelegde (bijzondere) voorwaarden houdt. De rechtbank zal bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad in zijn rapport heeft geadviseerd. Op deze manier kan de noodzakelijke langdurige en intensieve behandeling en begeleiding het beste gewaarborgd worden.
Contact- en locatieverbod
Daarnaast zal de rechtbank het gevraagde contactverbod opleggen conform artikel 77we juncto artikel 38v Sr. Verdachte dient zich voor de duur van drie jaar te onthouden van contact met aangeefster in welke vorm dan ook. De rechtbank acht de periode van de vijf jaar te lang. Indien verdachte zich niet aan houdt aan het contactverbod, zal vervangende hechtenis worden toegepast van drie dagen per keer dat het contactverbod overtreden wordt, met een maximum van in totaal drie maanden hechtenis.
De rechtbank zal het gevraagde locatieverbod echter niet opleggen. Gelet op het contactverbod en gelet op de houding van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het te ver gaat om verdachte ook nog een verbod op te leggen voor zo’n groot gebied.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag.
Gelet op de rapporten van de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder de voor hem noodzakelijke behandeling wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c en artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Datzelfde geldt voor de maatregel op grond van artikel 77we Sr juncto 38v Sr.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 23.325,46 voor dit feit waarvan € 18.325,46 aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde heeft een bedrag van € 16.645,-- gevorderd omdat er sprake is van
studievertraging. Ter onderbouwing van dit standpunt is namens de benadeelde een brief van school overgelegd waarin staat dat zij door de steekpartij een jaar langer over haar studie zal doen. Er is hierbij overleg geweest met het schoolondersteuningsteam bestaand uit een jeugdarts (GGD), een schoolpsycholoog ( [schoolpsycholoog] ), een leerplichtambtenaar, een expert passend onderwijs, de leerlingcoördinator en de ondersteuningscoördinator. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag conform de richtlijn Studievertraging 2024 toewijsbaar.
Voorts vraagt de benadeelde het bedrag voor de
sweater die door de steekpartij was beschadigd (bebloed). Daarbij is een bon en een foto overgelegd. Dat aangeefster de trui niet meer wenst te dragen na het incident acht de rechtbank voorstelbaar. De rechtbank ziet voldoende aanleiding om de nieuwwaarde te vergoeden en zal daarom het gevorderde bedrag van € 44,99 toewijzen.
Ook de
gederfde inkomsten van benadeeldes bijbaankomen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. Er zijn hiervoor een loonstrook en een mail met het geplande rooster overgelegd. De rechtbank ziet ook in deze onderbouwing voldoende aanleiding om het gevraagde bedrag van € 135,-- te laten vergoeden voor verdachte.
Voor vergoeding van de
gemaakte kosten van de ouders van benadeelde voor de reis naar Londen als begeleiding, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.
Dit betreft kennelijk een door de school gestelde voorwaarde. Op basis van de thans bekende gegevens is de rechtbank van oordeel dat niet is vast te stellen dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De kosten van de
dagopname in het ziekenhuisvan € 35,= acht de rechtbank geheel toewijsbaar gelet op de onderbouwing hiervan.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. De benadeelde heeft voorts een litteken in haar hals. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.500,-- redelijk en billijk. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank gelet op het voorgaande toewijsbaar tot een bedrag van € 19.359,99, waarvan € 16.859,99 aan materiële schade en € 2.500,-- aan immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Nu verdachte minderjarig is, zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen, gerekend met ingang van 9 augustus 2024.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.Beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38v, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77we, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van elf (11) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat van deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaar na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, zal laten opnemen voor een forensisch klinische psychotherapeutische behandeling door de [zorginstelling 2] , althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich na de klinische opname en gedurende de proeftijd zal meewerken aan een intensieve ambulante thuisbehandeling door de [zorginstelling 1] of een soortgelijke instelling, waarbij ook ouders worden betrokken, op de tijden en plaatsen als door of namens die kliniek aan te geven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek. De praktische invulling van het bloed- en/of urineonderzoek alsmede de frequentie wordt uitgewerkt en bepaald door de jeugdreclassering;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, afdeling jeugdreclassering, te Roosendaal op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
drie(
3) jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2009;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt drie (3) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van drie (3) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat deze voorwaarden en maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 19.359,99, waarvan € 16.859,99, aan materiële schade en € 2.500,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, thans nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 19.359,99, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen mes genummerd: PL2000-2024201694-G2757577.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Pellikaan, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.J. Govaers en mr. I. de Graaf, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2025.
Mr. De Graaf is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 9 augustus 2024 te [plaats 2] , gemeente Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans scherp voorwerp in de hals/nek heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 augustus 2024 te [plaats 2] , gemeente Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes, althans scherp voorwerp in de hals/nek heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)