ECLI:NL:RBZWB:2025:1814

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/02/421839 / JE RK 24-778 en C/02/432790 / JE RK 25-442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in de rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Gecertificeerde Instelling (GI) toegewezen, waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd voor de duur van drie maanden, van 14 maart 2025 tot 14 juni 2025. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 13 maart 2025 en tot 14 juni 2025. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, vooral door haar ziekte en de ongeschikte zorg van de moeder. De moeder heeft niet in staat gebleken om de nodige zorg en ondersteuning te bieden, wat heeft geleid tot een verslechterde relatie tussen haar en [minderjarige]. De kinderrechter heeft benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is om in het pleeggezin te blijven, waar zij de zorg en ondersteuning krijgt die zij nodig heeft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de continuïteit van de zorg voor [minderjarige] gewaarborgd blijft, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
  • C/02/421839 / JE RK 24-778 (
  • C/02/432790 / JE RK 25-442
Datum uitspraak: 13 maart 2025
(Nadere) beschikking verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.L.J. de Vos te Goes.

1.Het (nadere) verloop van de procedures

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-778:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 februari 2025, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
In de zaak met kenmerk JE RK 25-442:
- het verzoek van de GI van 8 maart 2025 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 10 maart 2025;
- de stelbrief van mr. De Vos van 11 maart 2025.
1.2.
Op 13 maart 2025 heeft de kinderrechter de bovengenoemde zaken gelet op de nauwe samenhang gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren (nader) behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 14 juni 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 juni 2022. Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij het [pleeggezin] , met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 december 2021.
2.3.
Bij beschikking van 9 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 14 december 2021 en tot 14 juni 2022.
2.4.
Bij beschikking van 14 april 2022 is ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 14 april 2022 en tot 28 april 2022, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 15 april 2022 is toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een [crisisplek] , met ingang van 15 april 2022 en tot 28 april 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 20 april 2022 is – definitief – toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een [crisisplek] , met ingang van 28 april 2022 en tot 14 juni 2022. In die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 28 april 2022 en tot 20 mei 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023. Bij diezelfde beschikking is het restant van het eerder aangehouden verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toegewezen, met ingang van 20 mei 2022 en tot 14 juni 2022. Bij diezelfde beschikking is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023.
2.8.
Bij beschikking van 12 juni 2023 is de ondertoezichtstelling [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 juni 2024. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 december 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.9.
Bij beschikking van 5 december 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van [minderjarige] verlengd met ingang van 14 december 2023 en tot 14 maart 2024.
2.10.
Bij beschikking van 27 februari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 14 maart 2024 en tot 14 juni 2024.
2.11.
Bij beschikking van 29 mei 2024 is de ondertoezichtstelling [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.12.
Bij beschikking van 22 oktober 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 29 oktober 2024 en tot 14 februari 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden. Het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is afgewezen.
2.13.
Bij beschikking van 12 februari 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 februari 2025 en tot 14 maart 2025, onder aanhouding van het resterende deel.
2.14.
[minderjarige] woont bij de moeder, maar verblijft thans feitelijk bij haar voormalige pleegouders in Kapelle.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk JE RK 24-778:
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Op dit moment ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van 14 maart 2025 en tot 14 juni 2025.
In de zaak met kenmerk JE RK 25-442:
3.3.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij instemt met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Eerder wilde [minderjarige] graag weer bij de moeder thuis wonen, maar dat gaat sinds [minderjarige] ziek is niet meer, omdat de moeder haar niet de nodige zorg en ondersteuning kan bieden. De moeder geeft zowel thuis als in het ziekenhuis aan te moe te zijn om [minderjarige] ergens mee te helpen, houdt geen rekening met de gevolgen van het ziek zijn van [minderjarige] en verwacht dat [minderjarige] gelijk weer naar school gaat na de chemotherapie en zelfstandig kan traplopen, terwijl dat op dit moment nog niet gaat. Dit leidt telkens tot discussies, waar [minderjarige] veel last van heeft. [minderjarige] vindt het ook erg vervelend dat de moeder wel steeds voor haar broertje opkomt en dat de moeder, net als haar partner, [minderjarige] uitscheldt met haar eigen ziekte. Voor [minderjarige] voelt het alsof de moeder niet beseft dat [minderjarige] ernstig ziek is. Ondanks dat [minderjarige] de moeder meerdere kansen heeft gegeven, lukt het de moeder telkens niet om er voor haar te zijn. [minderjarige] is daar erg verdrietig over en wil voorlopig even geen contact meer met haar moeder. Het lijkt [minderjarige] dan ook goed om de komende tijd in het pleeggezin te blijven wonen. Daar heeft zij het fijn en voelt zij zich veilig. Zij krijgt er de zorg en ondersteuning die zij nodig heeft en er wordt rekening gehouden met wat zij nu wel en niet kan. Daarbij vertelt [minderjarige] dat zij net klaar is met haar laatste chemokuur en dat er een kans is op een terugval, omdat haar bloedwaarden heel laag zijn, wat betekent dat zij erg kwetsbaar is en vatbaar is voor infecties. [minderjarige] is blij dat zij de komende zes maanden bij haar voormalige pleegouders kan blijven wonen, maar maakt zich ook zorgen over waar zij daarna naartoe moet. Tot slot heeft [minderjarige] aangegeven dat zij graag wil dat haar buddy, [naam] , bij haar betrokken blijft, waar zij ook verblijft. [minderjarige] vindt het erg fijn om met haar te praten.
4.2.
De GI handhaaft de verzoeken en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Daaruit volgt kort samengevat dat het de moeder de afgelopen tijd niet is gelukt om [minderjarige] voldoende aandacht, liefde en steun te bieden, terwijl [minderjarige] dit vanwege haar ziekteproces en zware behandelingen heel hard nodig heeft. Zo wordt in het ziekenhuis gezien dat de moeder ongeduldig, snel boos en geïrriteerd is richting [minderjarige] en van haar verwacht dat zij diverse handelingen zelfstandig verricht, terwijl zij dat nu niet kan. Dit leidt tot discussies tussen de moeder en [minderjarige] , waar [minderjarige] veel spanning door ervaart en wat mentaal en fysiek veel van haar vraagt. Dit is niet goed voor [minderjarige] , die thans nog steeds heel ziek en erg kwetsbaar is. Ook laat de moeder [minderjarige] regelmatig alleen in het ziekenhuis, wat [minderjarige] zichtbaar verdrietig en onrustig maakt. De GI heeft geprobeerd om opvoedondersteuning voor de moeder in te zetten, echter de moeder staat daar niet voor open. De GI moet dan ook concluderen dat het de moeder niet lukt om er voor [minderjarige] te zijn en haar te bieden wat zij nodig heeft. Daarom acht de GI het niet in het belang van [minderjarige] en haar veiligheid dat zij bij de moeder thuis verblijft. [minderjarige] geeft zelf nu ook, anders dan voorheen, heel duidelijk aan dat zij niet meer naar huis wil, omdat dat niet gaat. Daarnaast wil [minderjarige] momenteel geen contact met haar moeder. Zij heeft heel sterk het gevoel dat de moeder niet om haar geeft. De GI vindt het erg belangrijk dat het contact tussen hen weer wordt hersteld. Dat moet onder begeleiding plaatsvinden, zodat wordt voorkomen dat de moeder – onbedoeld – belastende of kwetsende uitspraken doet. Voor de komende tijd hoopt de GI dat [minderjarige] nu eerst wat rust gaat ervaren en goed kan gaan herstellen. De pleegouders hebben aangegeven dat [minderjarige] in ieder geval de komende zes maanden bij hen kan blijven. Voor de periode daarna zal er nog verder moeten worden gekeken.
4.3.
De moeder stemt in met de beide verzoeken, met de kanttekening dat de machtiging tot uithuisplaatsing maximaal voor de duur van de ondertoezichtstelling kan worden verleend. De moeder heeft de afgelopen tijd ontzettend haar best gedaan en had heel graag gewild dat het zou gaan werken met [minderjarige] thuis, maar dat is niet het geval. In plaats daarvan worden er veel verwijten gemaakt en zaken verdraaid. Nu [minderjarige] daarnaast zelf aangeeft dat zij liever in het pleeggezin verblijft, heeft de moeder niet meer de kracht en energie om te blijven strijden voor [minderjarige] . Ook voor wat betreft het contact laat zij het daarom nu aan [minderjarige] over.

5.De (verdere) beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
- de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
- de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de hierboven genoemde wettelijke criteria. Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de resterende duur van drie maanden, te weten van 14 maart 2025 en tot 14 juni 2025. Ook zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlenen, met ingang van 13 maart 2025 en tot 14 juni 2025, onder afwijzing van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.5.
[minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De kinderrechter maakt zich zorgen over de ingewikkelde en kwetsbare situatie waarin [minderjarige] verkeert. [minderjarige] is al enige tijd ernstig ziek vanwege acute leukemie en zij heeft de afgelopen tijd diverse zware behandelingen en operaties moeten ondergaan, waarbij zij veelvuldig in het ziekenhuis heeft verbleven. Als gevolg daarvan heeft [minderjarige] momenteel extra veel aandacht, zorg en ondersteuning nodig. Het is de kinderrechter gebleken dat het de moeder niet goed lukt om er voor [minderjarige] te zijn en in haar behoeften te voorzien. De moeder liet [minderjarige] regelmatig alleen achter in het ziekenhuis en gaf [minderjarige] niet de nodige hulp en ondersteuning. In plaats daarvan verwachtte de moeder dat [minderjarige] zelf diverse handelingen, zoals traplopen, het bed verplaatsen of naar het toilet gaan, kon verrichten, terwijl [minderjarige] daar op dat moment niet toe in staat was. Ook weigert de moeder de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening. Inmiddels is de relatie tussen [minderjarige] en haar moeder erg onder druk komen te staan en vindt er al enige tijd geen contact meer tussen hen plaats. Tijdens de mondelinge behandeling en het gesprek met [minderjarige] is het de kinderrechter gebleken dat zowel de moeder als [minderjarige] hoog in hun emotie verkeren en pertinent niet openstaan voor contact met elkaar. Dit vindt de kinderrechter een zeer zorgelijke ontwikkeling, die maakt dat de betrokkenheid van de GI bij de moeder en [minderjarige] de komende tijd nog heel hard nodig blijft, zodat de GI de regie blijft voeren en de belangen van [minderjarige] voorop blijft stellen.
5.6.
In dat kader merkt de kinderrechter op dat [minderjarige] nu eerst rust moet worden geboden, zodat zij zich kan gaan focussen op haar herstel. Daarbij acht de kinderrechter het wel van belang dat er op termijn, wanneer [minderjarige] wat is aangesterkt en de situatie wat tot rust is gekomen, wordt toegewerkt naar contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . Dit zal gelet op de huidige situatie en hetgeen is voorgevallen in eerste instantie onder begeleiding moeten plaatsvinden. De kinderrechter gunt het [minderjarige] en de moeder dat zij weer toenadering tot elkaar zullen vinden, nu zij voorheen een zeer sterke band hadden en er geen twijfel over bestaat dat zij beiden erg belangrijk voor elkaar zijn. Het is aan de GI om de situatie goed te blijven monitoren en na verloop van tijd invulling te geven aan het contactherstel. De kinderrechter vindt het ook van groot belang dat de betrokkenheid van de buddy van [minderjarige] waar mogelijk wordt voortgezet, nu [minderjarige] daar veel behoefte aan lijkt te hebben. Al het voorgaande maakt dat het onweersproken verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verleend voor de resterende duur van drie maanden.
5.7.
Ten aanzien van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige] verblijft momenteel feitelijk bij haar voormalige pleegouders. Zij vindt het daar fijn en lijkt daar goed op haar plek te zitten. Het is de kinderrechter voorts gebleken dat [minderjarige] door de pleegouders op een liefdevolle wijze wordt verzorgd en wordt ondersteund in haar behoeften. De kinderrechter begrijpt dat [minderjarige] graag in het pleeggezin wil blijven wonen en daar de komende maanden ook kan blijven wonen. Aangezien [minderjarige] daarnaast momenteel niet bij de moeder thuis kan en wil verblijven gelet op al het voorgaande, acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de huidige plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin de komende tijd wordt voortgezet en middels een machtiging tot uithuisplaatsing wordt gelegitimeerd. Nu [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI dient voor een verblijf van [minderjarige] elders dan bij haar gezagdragende moeder immers een machtiging tot uithuisplaatsing te worden verleend. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de moeder met deze plaatsing van [minderjarige] heeft ingestemd. Het onweersproken verzoek zal daarom worden toegewezen, met ingang van heden en tot het einde van de duur van de ondertoezichtstelling.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-778:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de resterende duur van drie maanden, met ingang van 14 maart 2025 en tot 14 juni 2025;
In de zaak met kenmerk JE RK 25-442:
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 13 maart 2025 en tot 14 juni 2025;
6.3.
wijst af het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] ;
In de beide zaken met kenmerken JE RK 24-778 en JE RK 25-442:
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 24 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.