ECLI:NL:RBZWB:2025:1815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431076 / JE RK 25-133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

Op 14 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verkorte beschikking gegeven in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend op verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, vanwege ernstige zorgen over de thuissituatie bij de moeder. De minderjarigen waren eerder onder toezicht gesteld op 30 juli 2024, maar de situatie was sindsdien niet verbeterd. De moeder vertoonde een niet-meewerkende houding ten opzichte van de hulpverlening en er waren zorgen over de hygiëne en de opvoedingscapaciteiten in haar huishouden. De vader werd als een meer geschikte verzorger gezien, met voldoende draagkracht om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarigen en dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad moest worden verklaard. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend tot 30 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/431076 / JE RK 25-133
Datum uitwerking: 25 maart 2025
Uitwerking van de verkorte beschikking van 14 maart 2025 over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 23 januari 2025 met bijlagen, ontvangen op 23 januari 2025;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 februari 2025;
- de briefrapportage van de GI van 7 maart 2025, met bijlagen;
- het bericht van mr. Van der Sande van 12 maart 2025, met bijlage.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover ieder een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van 30 juli 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 30 juli 2024 en tot 30 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, na wijziging, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij bij haar moeder wil blijven wonen, omdat zij het daar fijn vindt en zij dan naar dezelfde school kan blijven gaan en haar vriendinnen kan blijven zien. Bij de moeder thuis gaat het volgens [minderjarige 1] ook goed. De moeder heeft wel wat hulp nodig bij het opruimen, schoonmaken, eten koken en de zorg voor de katten, maar daar helpt [minderjarige 1] haar moeder graag bij. [minderjarige 1] zou het niet leuk vinden als zij en haar broertje bij de vader moeten gaan wonen. Zij vraagt zich ook af wie de moeder dan gaat helpen. Bij de vader thuis gaat het volgens [minderjarige 1] ook goed. Zij vindt het leuk om daar basketbal te spelen en kan het goed vinden met de vrouw van de vader. Tot slot vertelt [minderjarige 1] dat zij nu, anders dan voorheen, toch wel instemt met de inzet van een kindercoach.
4.2.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij graag wil dat de huidige situatie, waarbij hij bij zijn moeder woont en af en toe naar zijn vader toe gaat, wordt voortgezet. [minderjarige 2] houdt veel van zijn moeder en vindt het leuk bij de moeder thuis. Bij de vader thuis vindt hij het ook wel leuk, maar daar verveelt hij zich ook vaak. Verder vertelt [minderjarige 2] dat hij het erg leuk vindt op zijn nieuwe school. Hij vindt het ook goed om weer naar school te gaan, want thuis lag hij alleen maar in bed. Op de nieuwe school werd hij in het begin, net als op zijn vorige school, soms boos, maar daar heeft hij nu geen last meer van. Tot slot vertelt [minderjarige 2] dat er volgens hem geen zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder.
4.3.
De GI handhaaft het verzoek. Eerder heeft de GI ingestemd met de aanhouding van het verzoek voor de duur van vier weken om de moeder nog een kans te geven om te laten zien dat zij wel degelijk wil en gaat meewerken aan de in het kader van de ondertoezichtstelling opgestelde doelen en om meer zicht te krijgen op de opvoed- en woonsituatie van de vader. Gelet daarop had de GI een regeling voorgesteld op grond waarvan de minderjarigen steeds om de week bij de vader en moeder zouden verblijven. De moeder ging daar niet mee akkoord en stelde in plaats daarvan voor om de minderjarigen op woensdag en vrijdag uit school extra bij de man te laten verblijven. Hiertoe is vervolgens overgegaan. De moeder heeft daarnaast ingestemd met de inschrijving van [minderjarige 2] op de [basisschool] en de inzet van een [kindercoach] voor [minderjarige 1] . Sinds 17 februari 2025 is de schoolgang van [minderjarige 2] hervat. [minderjarige 2] lijkt graag naar school te gaan en daar gemotiveerd voor te zijn. Op school wordt gezien dat [minderjarige 2] aansturing nodig heeft en vaak boos is, waarbij hij schopt en slaat. Het is nog onduidelijk waar dit gedrag vandaan komt. Hier moet nader onderzoek naar worden gedaan.
De afgelopen weken heeft [kindercoach] geprobeerd om de moeder tweewekelijks begeleiding te bieden. Dat is niet altijd gelukt, omdat de moeder hier niet altijd aan meewerkte of toestemming voor gaf. Verder wordt gezien dat de moeder aan enkele van de gestelde doelen meewerkt; zij is begonnen met het schoonmaken van de gang en het toilet, heeft toestemming gegeven voor het starten van huishoudelijke hulp en heeft de minderjarigen bij de vader thuis opgehaald, echter zij doet dit alleen op haar voorwaarden en na veel aansturing, herhaaldelijk aansporen en met de bemiddelende rol van haar advocaat. De moeder ziet het nut van de doelen niet in en er is nog steeds sprake van een niet-meewerkende houding en weerstand richting de GI en de hulpverlening. Er is dan ook nog steeds geen constructieve samenwerking met de moeder tot stand gekomen, terwijl dit wel noodzakelijk is om de situatie van de minderjarigen te kunnen verbeteren. Daarbij komt dat de kindercoach nog niet van start kon gaan, omdat de moeder [minderjarige 1] daar geen emotionele toestemming voor geeft, waardoor [minderjarige 1] niet de ruimte voelt om ermee in te stemmen. Ook is het de hulpverlening niet gelukt om zicht te krijgen op het dagritme en het IPad gebruik van de minderjarigen, omdat zij daar niet openlijk over kunnen praten. De moeder zet de minderjarigen hierbij klem en dit bezorgt hen veel spanning en stress. De moeder doet daarnaast belastende uitspraken over de vader en werkt daarmee loyaliteitsproblematiek van de minderjarigen in de hand. Het is de GI verder opgevallen dat de minderjarigen erg vermoeid zijn. [minderjarige 1] oogt witjes en vermagerd en [minderjarige 2] geeft aan dat hij slecht slaapt en honger heeft. Daarbij hebben de minderjarigen een sterke kattengeur om zich heen hangen. De GI moet gelet op het voorgaande concluderen dat het de moeder op dit moment nog niet lukt om in de basisbehoeften van de minderjarigen te voorzien en dat de zorgen over de minderjarigen in de thuissituatie bij de moeder de afgelopen weken verder zijn toegenomen, terwijl de moeder geen intrinsieke motivatie heeft om zich in te zetten voor de benodigde hulpverlening en de situatie voor de minderjarigen te verbeteren, hetgeen noodzakelijk is voor de minderjarigen om zich op een gezonde wijze te kunnen ontwikkelen.
Uit de wekelijkse observaties door [kindercoach] bij de vader is voorts gebleken dat hij over voldoende draagkracht beschikt om de zorg en opvoeding voor de minderjarigen op zich te nemen. De vader biedt de minderjarigen een hygiënische en gezonde leefomgeving en voorziet in hun basisbehoeften. Zijn partner is hierin een beschermende factor. Het zal wel een omschakeling zijn voor de vader om de zorg en opvoeding van de minderjarigen grotendeels op zich te nemen, maar met de nodige begeleiding, waar de vader voor openstaat, gaat de vader dit lukken. De GI acht het bovendien meer in het belang van de minderjarigen dat zij bij hun vader opgroeien dan in een neutraal pleeggezin. Daarom dient de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader te worden verleend tot het einde van de duur van de ondertoezichtstelling. Ondanks dat de huidige betrokken jeugdbeschermer na deze week niet meer werkzaam is bij de GI, is er direct een nieuwe jeugdbeschermer voor de ouders en minderjarigen beschikbaar en kan er dus direct worden doorgepakt. Tot slot benoemt de GI dat het contact tussen de moeder en de minderjarigen de komende tijd onder begeleiding dient plaats te vinden vanwege de negatieve uitspraken van de moeder over (onder andere) de vader en de zorgen die er daardoor bestaan over de loyaliteitsproblematiek van de minderjarigen.
4.4.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder was erg overvallen door het voorstel van de GI om over te gaan tot co-ouderschap, dat haar bovendien werd opgedrongen, en is daar in overleg met de advocaat niet mee akkoord gegaan, omdat de GI de zorgregeling niet zomaar kan wijzigen. De moeder heeft vervolgens heel erg meebewogen door de minderjarigen extra bij de vader te laten verblijven en hen ook op te halen bij de vader thuis. Desondanks was er sprake van een valse start voor de moeder, nu haar wordt verweten dat zij direct al een negatieve houding had. Zoals ook uit het verslag van de bij de moeder betrokken begeleidster vanuit [organisatie] blijkt, heeft de moeder de afgelopen periode echter wel degelijk voldoende stappen gezet en aan diverse doelen gewerkt. Zij heeft de hulpverlening de afgelopen weken niet geweigerd en heeft de gang opgeruimd en ervoor gezorgd dat er huishoudelijke hulp wordt opgestart. Ook is de schoolgang van [minderjarige 2] hervat. [minderjarige 2] is positief begonnen op zijn nieuwe school en hij is daar erg gemotiveerd voor. Hij heeft nog steeds last van boosheid en dat moet vanuit een rustige thuissituatie worden aangepakt. Wanneer het verzoek wordt afgewezen, zal de rust in de thuissituatie bij de moeder (kunnen) terugkeren. Als het verzoek wordt toegewezen, zal [minderjarige 2] weer van school moeten wisselen. Dat is niet in zijn belang. Ook voor de schoolgang van [minderjarige 1] zal de uithuisplaatsing een grote impact hebben nu zij na dit schooljaar ook van school zal moeten wisselen, terwijl zij het op haar huidige school heel erg naar haar zin heeft en het daar heel goed doet. Verder is de kindercoach voor [minderjarige 1] nog niet gestart, omdat de moeder toch wat weerstand zag bij [minderjarige 1] en dit daarom heeft tegengehouden. Dit heeft de moeder daarna direct rechtgezet. De moeder is van mening dat zij wel degelijk hard aan de slag is gegaan en laat zien dat zij wil werken aan de opgestelde doelen. Haar begeleidster benoemt ook dat zij in de afgelopen weken meer stappen heeft gezet dan in de afgelopen vier jaar. Dit zal de komende tijd nog veel verder kunnen worden uitgebouwd. Er is daarnaast sprake van een liefdevolle band tussen de moeder en de minderjarigen en zij willen heel graag bij de moeder blijven wonen. Het schort de moeder niet aan opvoedkwaliteiten, enkel de hygiënische situatie en de beeldvorming van de moeder over de vader vergen aanpassing, echter dit kan niet in een zeer korte periode van vier weken volledig worden aangepakt. De moeder weet ook pas sinds kort wat er bij de vader is voorgevallen en moet dat nog verwerken. Daar belast zij de minderjarigen niet mee. Vanwege hetgeen is voorgevallen bij de vader, geeft de begeleidster van de moeder tot slot aan dat, in het geval er wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing van de minderjarigen, zij bij voorkeur in een neutraal pleeggezin moeten worden geplaatst.
4.5.
De vader stemt in met het verzoek. Ondanks dat het positief is dat de moeder de afgelopen tijd wat stappen heeft gezet om haar huishouden te verbeteren, zijn er nog steeds veel zorgen over de minderjarigen in de thuissituatie van de moeder. Zo is er onvoldoende aandacht voor de persoonlijke hygiëne van de minderjarigen bij de moeder thuis, nu het douchen en tandenpoetsen geen standaard onderdeel lijkt te zijn van hun dagelijkse routine. Ook is het de vader gebleken dat minderjarigen de laatste tijd erg oververmoeid zijn, onder andere doordat zij ‘s ochtends veel te vroeg, rond zes uur, opstaan, terwijl zij heel dicht bij school wonen. Hierin hoort de moeder haar verantwoordelijkheid te nemen, maar dat gebeurt niet. Dat was eveneens het geval toen de vader laatst, conform de afspraak met de GI, om half twee bij de moeder voor de deur stond om [minderjarige 2] op te halen, terwijl de moeder blijkbaar dacht dat de vader er om twee uur zou zijn. De moeder lost dit dan niet zelf op, maar zij laat het over aan [minderjarige 2] en belast hem ermee. Dit acht de vader niet in zijn belang. Verder benoemt de vader dat hij de begeleidster van de moeder vanuit [organisatie] heeft uitgenodigd om bij hem thuis langs te komen voor een kennismakingsgesprek. Daar is niet op gereageerd. De vader vindt het opmerkelijk dat de begeleidster nu van alles over hem zegt, terwijl zij hem eigenlijk niet kent. Hij kan zich hier bovendien niet echt in vinden en vindt dit niet objectief overkomen. De vader is goed in staat om de minderjarigen de nodige zorg, opvoeding en stabiliteit te bieden. Hij begrijpt dat de minderjarigen liever bij de moeder zijn, ook omdat er bij hem thuis meer regels zijn en minder tijd mag worden besteed aan gamen. De vader probeert vaak iets leuks met de minderjarigen te ondernemen en vooral veel met hen naar buiten te gaan, omdat zij dat bij de moeder nauwelijks doen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter heeft op 14 maart 2025 een verkorte beschikking gegeven. Hieronder volgt de nadere uitwerking van deze eerdere beslissing.
Wettelijk kader
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Naar het oordeel van de kinderrechter is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW. De verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Daarbij overweegt de kinderrechter als volgt.
5.4.
Op 30 juli 2024 zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI, onder meer vanwege de grote zorgen over het gebrek aan hygiëne in de thuissituatie van de moeder, de gebrekkige persoonlijke hygiëne van de minderjarigen en de signalen van verwaarlozing van de minderjarigen. Gebleken was dat zij een geïsoleerd leven leidden nu zij weinig sociale contacten hadden en vrijwel geen buitenschoolse activiteiten ondernamen. Daarbij kwam dat zij in de thuissituatie bij de moeder taken hadden die niet pasten bij hun leeftijd. Er waren dan ook zorgen over een disbalans tussen de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarigen. Daarnaast was gebleken dat er sprake is van kindeigen-problematiek bij de minderjarigen. Al deze zorgen maakten dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd.
5.5.
De kinderrechter stelt vast dat deze ernstige zorgen na het uitspreken van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verder zijn toegenomen. Zo volgde [minderjarige 2] wekenlang geen onderwijs, omdat hij vanwege zijn problematische gedrag niet meer welkom was op school en de moeder niet meewerkte aan het vinden van passend onderwijs of instemde met een tijdelijke dagbesteding voor [minderjarige 2] . Daarnaast is het de kinderrechter gebleken dat de benodigde hulpverlening niet kon worden ingezet vanwege de afstandelijke en zorgmijdende houding van de moeder. Zo blijkt uit de overgelegde stukken dat er vrijwel geen communicatie met de moeder mogelijk was en dat de moeder weigerde haar medewerking te verlenen aan hulpverlening vanuit [kindercoach] . Ook het geven van een schriftelijke aanwijzing op 2 december 2024 met betrekking tot het samenwerken met de hulpverlening, hygiëne en een gezonde leefomgeving, respectvol spreken over de andere ouder en het verantwoordelijkheid nemen als ouder, heeft hier geen verandering in aangebracht.
5.6.
Ondanks dat de moeder tijdens de eerste mondelinge behandeling van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing op 7 februari 2025 heeft aangegeven dat zij door het verzoek is wakker geschud en een omslag zou gaan maken, waarna het verzoek voor circa vijf weken is aangehouden, heeft de moeder naar het oordeel van de kinderrechter de afgelopen weken onvoldoende laten zien dat zij de situatie van de minderjarigen wil en kan verbeteren. De moeder heeft weliswaar stapjes gezet, maar de moeder lijkt zelf nog steeds niet in te zien dat de situatie van de minderjarigen dringend verbetering behoeft en zij lijkt onvoldoende intrinsieke motivatie te hebben om zich daar echt voor in te zetten. Zo is er, zoals blijkt uit de update van de GI, nog steeds sprake van een niet-meewerkende houding van en veel weerstand bij de moeder ten opzichte van de GI en de noodzakelijk geachte hulpverlening. Op basis van de nadere stukken van de GI stelt de kinderrechter vast dat de moeder enkel op haar voorwaarden wil meewerken aan de hulpverlening vanuit [kindercoach] , ongepaste opmerkingen maakt richting de hulpverlening en aangeeft dat zij het nut van de opgestelde doelen niet inziet. Vanwege deze houding van de moeder is het niet gelukt om een goede stap te zetten om de basisbehoeften van de minderjarigen op orde te brengen. Hierdoor is er geen mogelijkheid voor het inzetten van een [traject] bij de moeder of het verbeteren van haar opvoedvaardigheden, terwijl dit wel noodzakelijk wordt geacht voor de minderjarigen om zich op een gezonde wijze te verder te kunnen ontwikkelen. Daarbij komt dat de moeder de inzet van de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de minderjarigen nog steeds belemmerde, bijvoorbeeld toen zij [minderjarige 1] opnieuw geen emotionele toestemming gaf voor het aangaan van het traject met de kindercoach.
5.7.
Op basis van het voorgaande heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder op korte termijn voldoende bereid en in staat is om de voor de minderjarigen dringend noodzakelijke stappen te zetten voor het verbeteren van hun situatie. Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat het daarvoor benodigde inzicht en/of de daarvoor benodigde motivatie bij de moeder ontbreken. In dit kader merkt de kinderrechter nog op dat zij van de moeder niet verlangde dat de situatie van de kinderen binnen de periode van aanhouding volledig ten goede zou zijn veranderd, maar wel dat de moeder zonder nadere voorwaarden zich zou open stellen voor de noodzakelijke hulpverlening, hieraan zou meewerken en ook de kinderen zou motiveren om stappen te zetten. Hiervan is onvoldoende gebleken. Vanwege de ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen kan een mogelijke verbetering van de situatie niet nog langer worden afgewacht. De kinderrechter is van oordeel dat de zorgen over de situatie van de minderjarigen dusdanig ernstig zijn dat er nu moet worden ingegrepen.
5.8.
Vervolgens overweegt de kinderrechter dat uit de observaties van [kindercoach] bij de vader is gebleken dat hij over voldoende draagkracht beschikt om de zorg en opvoeding voor de minderjarigen op zich te nemen. De vader biedt de minderjarigen een hygiënische en gezonde leefomgeving en voorziet in hun basisbehoeften. Zijn partner is positief betrokken bij de kinderen en is volgens de verklaring van de vader op de hoogte van de strafrechtelijke veroordeling van de vader wegens in bezit hebben van kinderporno. De vader staat bovendien open voor de nodige begeleiding en hulpverlening. Dit maakt dat de kinderrechter het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht dat zij voorlopig bij de vader zullen verblijven. Van daaruit kan het contact met de moeder worden vormgegeven en de benodigde hulpverlening voor de minderjarigen worden ingezet. De kinderrechter acht het ook van belang dat er de komende tijd meer zicht komt op de psychische gesteldheid, de emotionele beschikbaarheid en de belastbaarheid van de moeder. Daar is tijd voor nodig en daar zal de moeder zich voor moeten gaan inspannen. Ook zal de GI de thuissituatie bij de vader verder in kaart moeten gaan brengen en goed monitoren of de kinderen hier in alle opzichten op hun plek zitten, zodat een verantwoorde beslissing kan worden genomen over waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het best kunnen verblijven in de toekomst. Om deze redenen zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verlenen voor de verzochte duur, te weten tot 30 juli 2025.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, met ingang van 14 maart 2025 en tot 30 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en nader schriftelijk uitgewerkt op 25 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.