ECLI:NL:RBZWB:2025:1820

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/02/ 431461 KG ZA 25/52
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een omgangsregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de man een vordering ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen, die bij de vrouw wonen. De man heeft de kinderen erkend en heeft sinds eind december 2024 geen fysiek contact meer met hen gehad. De vrouw verzet zich tegen de vordering van de man en stelt dat de situatie onveilig is voor de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw en de kinderen momenteel een hulpverleningstraject volgen, wat de omgangsregeling zou kunnen beïnvloeden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vordering tegen de bewindvoerder van de vrouw, maar heeft wel een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de man de kinderen eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur kan zien. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het contact met de man de positieve effecten van de hulpverlening niet mag doorkruisen. De vrouw is verplicht om deze regeling na te komen, maar er is geen dwangsom aan verbonden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/ 431461 KG ZA 25/52
Vonnis in kort geding van 19 maart 2025
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk te Helmond,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. D.C.M. Smeulders-Martens te Raamsdonksveer,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V.],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[naam] ,
hierna te noemen: [B.V.] ,
gevestigd en kantoorhoudend te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. D.C.M. Smeulders-Martens te Raamsdonksveer.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda ,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 februari 2025;
  • de conclusie van antwoord met productie.
1.2.
Op 6 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de kinderen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. [B.V.] werd vertegenwoordigd door mr. Smeulders-Martens. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
1.4.
De hierna te noemen kinderen zijn in de gelegenheid hun mening kenbaar te maken.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de nu nog minderjarige kinderen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de kinderen erkend.
2.3.
De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen.
2.4.
De kinderen wonen bij de vrouw.
2.5.
In 2017 is de relatie verbroken en de samenleving beëindigd.
2.6.
Vanaf eind december 2024 hebben de man en de kinderen geen fysiek contact meer met elkaar gehad.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de kinderen bij de man verblijven een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- te bepalen dat de vrouw de zorgregeling dient na te komen onder verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor elke dag dat zij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,=, dan wel een regeling door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. Partijen hebben na het uiteengaan geprobeerd in onderling overleg afspraken te maken over de omgang tussen de man en de kinderen. Dit ging met periodes goed en met periodes niet goed. In 2024 hebben partijen uitvoering gegeven aan een omgangsregeling, waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen bij hem verbleven. In de kerstvakantie van 2024 zijn de kinderen een week bij hem geweest. Kort daarna heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij niet langer haar medewerking wenste te verlenen aan de omgang. Het is echter niet in het belang van de kinderen om voor langere periodes geen contact te hebben met de man. Er zijn geen contra-indicaties voor contact tussen hem en de kinderen.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man. In de conclusie van antwoord stelt de vrouw zich primair op het standpunt dat de zaak zich niet leent voor een kort geding. Volgens de vrouw hebben de kinderen sinds de verbreking van de relatie tussen partijen nog nooit normaal en onbelast contact gehad met de man. De situatie tussen partijen is al jaren onstabiel en onveilig. De vrouw is van mening dat de zaak in een bodemprocedure moet worden behandeld, zodat de Raad onderzoek kan doen waarin wordt onderzocht of er op een veilige manier contact mogelijk is tussen de man en de kinderen.
Subsidiair betwist de vrouw dat partijen sinds het uiteengaan, dan wel in 2024, uitvoering hebben gegeven aan een omgangsregeling, waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen bij de man verbleven. Volgens de vrouw kwam de man steeds onaangekondigd en onuitgenodigd naar de woning, hetgeen een contra-indicatie is voor contact tussen de man en de kinderen. De vrouw heeft veel angst voor de man, welke angst door de jongste kinderen wordt overgenomen. De kinderen zijn vaak getuige geweest van de ruzies tussen partijen. [minderjarige 1] heeft wel af en toe contact met de man.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw erkend dat de kinderen regelmatig bij de man verbleven en dat zij ook bij hem overnachtten. Verder heeft de vrouw aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de kinderen contact hebben met de man en dat zij open staat voor een omgangsregeling. Volgens de vrouw willen de kinderen ook graag contact met de man en hebben zij op dit moment vaak belcontact met hem of via Whatsapp. De vrouw heeft wel bezwaar tegen een overnachting van de kinderen bij de man. Zij en de kinderen volgen op dit moment een zwaar hulpverleningstraject in de vorm van Multisysteem Therapie (MST). Zij worden in dat kader drie tot vier dagen per week begeleid in de thuissituatie. Er wordt onder meer gewerkt aan het gedrag van de kinderen en aan hun onderlinge verhouding. Zo vertonen de kinderen, zowel naar de man als naar elkaar, manipulatief gedrag. De vrouw is bang dat een omgangsregeling, waarbij de kinderen bij de man overnachten, de door de hulpverlening bereikte vorderingen teniet zal doen.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De goederen van de vrouw staan onder bewind. [B.V.] is tot bewindvoerder over de goederen benoemd. De vordering van de man tot vaststelling van een omgangsregeling betreft niet het vermogen van de vrouw. Dit betekent dat de vrouw met betrekking tot deze vordering zelfstandig bevoegd is om in rechte op te treden. De man zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vaststelling van een omgangsregeling voor zover deze vordering is gericht tegen [B.V.] .
4.2.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling, waaruit blijkt dat er vanaf eind sinds december 2024 geen fysiek contact is tussen de man en de kinderen, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen vast.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de Raad, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De Raad constateert dat er veel onrust is bij de kinderen. De Raad maakt zich zorgen dat de kinderen partijen tegen elkaar gaan uitspelen. Verder moet worden vermeden dat de man de zorg van de vrouw ondermijnt. Volgens de Raad is hulpverlening nodig. Een traject middels het Uniform Hulpaanbod is in dat kader passend, maar pas nadat de MST is afgerond. Het is van belang dat de man wordt betrokken bij de hulpverlening. Mogelijk kan de man op enig moment bij de MST worden betrokken. Aanvankelijk gaf de Raad aan dat een omgangsregeling, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen twee weekenddagen (met één overnachting) bij de man zouden verblijven, passend zou zijn. Naar aanleiding van de door de vrouw geuite zorgen over de dynamiek tussen de kinderen wanneer zij bij de man verblijven én gelet op het risico dat een omgangsregeling met overnachting de positieve uitwerkingen van de MST kan doorkruisen, heeft de Raad het advies aangepast. De Raad adviseert om voorlopig een omgangsregeling vast te stellen van een weekenddag per veertien dagen zonder overnachting. Verder adviseert de Raad om nu nog niet vast te leggen dat het eindpunt een weekendregeling moet zijn.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de omgang tussen de man en de kinderen moet worden hervat en dat de kinderen op zaterdag 15 maart en zaterdag 29 maart 2025 van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en terugbrengt. Partijen zijn het niet eens geworden over de invulling van de omgangsregeling na 29 maart 2025. De vrouw wil de omgang voorlopig beperken tot een zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur. De man wil de omgang (opbouwend) uitbreiden tot een weekend per veertien dagen.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende. De kortgedingprocedure is bedoeld om in spoedeisende gevallen een (voorlopige) spoedvoorziening te treffen. Op dit moment is het van belang dat het contact tussen de man en de kinderen zo snel mogelijk wordt hersteld. Dat wil niet zeggen dat de omgangsregeling, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man verblijven, direct kan worden hervat. Het is namelijk ook in het belang van de partijen én de kinderen dat de vrouw en de kinderen ten volle kunnen profiteren van de MST. Het contact(herstel) met de man mag (de positieve effecten van) de MST niet doorkruisen. Aangezien dat mogelijk wel het geval is als de kinderen bij de man overnachten, zal de voorzieningenrechter een omgangsregeling vaststellen, waarbij de man en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende een zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en terugbrengt. Het staat partijen vrij om deze regeling in onderling overleg op termijn uit te breiden met een overnachting (al dan niet in het kader van de MST).
4.6.
Gelet op de bereidwillige houding van de vrouw, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om, als stok achter de deur, een dwangsom te verbinden aan de nakoming door de vrouw van de omgangsregeling. De daartoe strekkende vordering van de man (gericht tegen zowel de vrouw als [B.V.] ) zal worden afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de man. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vaststelling van een omgangsregeling, voor zover die vordering is gericht tegen [B.V.] ;
5.2.
stelt vast dat de man en de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats] ,
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar: eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur (de eerste keer op zaterdag 15 maart 2025), waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en terugbrengt;
5.3.
veroordeelt de vrouw uitvoering te geven aan de onder 5.2 vastgestelde voorlopige omgangsregeling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025 door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Bishop-van Kollenburg, griffier.