ECLI:NL:RBZWB:2025:1823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/02/ 432223 KG ZA 25-80
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vervallen provisionele voorziening in een omgangsregeling

In deze zaak heeft de man, eiser, een vordering ingediend tot nakoming van een eerder vastgestelde provisionele omgangsregeling met zijn kinderen, die bij de vrouw, gedaagde, wonen. De zaak werd behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2025. De man heeft de kinderen niet erkend en de vrouw heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en uit deze relatie zijn twee minderjarige kinderen geboren. Na het uiteengaan van de partijen zijn er afspraken gemaakt over de omgang, maar deze zijn sinds begin 2024 niet meer nageleefd. De man heeft eerder een bodemprocedure aangespannen, maar zijn verzoeken zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de provisionele omgangsregeling van 17 oktober 2024 niet meer geldt, omdat de hoofdzaak is beëindigd door intrekking van de vordering. De man kan daarom geen nakoming van deze regeling vorderen. De vordering tot nakoming en de gevorderde dwangsom zijn afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/ 432223 KG ZA 25-80
Vonnis in kort geding van 6 maart 2025
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg ,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vordering te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 februari 2025 met producties, genummerd 1 tot en met 5.
1.2.
Op 6 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de kinderen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de nu nog minderjarige kinderen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de kinderen niet erkend.
2.3.
De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen.
2.4.
De kinderen wonen bij de vrouw.
2.5.
Na het uiteengaan hebben partijen afspraken gemaakt over de omgang tussen de man en de kinderen. Aanvankelijk verbleven de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man. Vervolgens hebben partijen nadere afspraken gemaakt, op grond waarvan de kinderen apart van elkaar om de week een weekend bij de man verbleven.
2.6.
Vanaf begin 2024 hebben partijen geen uitvoering meer gegeven aan voormelde omgangsregeling.
2.7.
Op 4 juli 2024 heeft de man bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder het zaaknummer: C/02/424305 FA RK 24-3104), gericht op de erkenning, het gezamenlijk gezag, de zorgregeling en een informatieverplichting. In deze procedure heeft de vrouw een zelfstandig verzoek gedaan tot verwijzing van partijen naar een hulpverlenende instantie (in het kader van het uniform hulpaanbod). Verder heeft de man verzocht om een provisionele voorziening te treffen (bekend onder het zaaknummer: C/02/424306 FA RK 24-3105).
2.8.
Bij beschikking over het treffen van een provisionele voorziening van deze rechtbank van 17 oktober 2024 (C/02/424306 FA RK 24-3105) is bepaald dat de man en de kinderen voorlopig contact hebben met elkaar op de volgende manier:
- de kinderen verblijven samen van 09.00 uur tot 13.00 uur bij de man op de zaterdag in het weekend voorafgaand aan het weekend waarin de kinderen naar het logeergezin gaan;
- de vrouw brengt de kinderen naar de man en de man brengt de kinderen terug naar de vrouw;
- daarnaast is er contact via videobellen iedere woensdag en vrijdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur;
- de eerste zaterdag waarop de kinderen bij de man verblijven is 5 oktober 2024.
2.9.
Naar aanleiding van de beschikking van 17 oktober 2024 hebben de man en de kinderen op 12 oktober 2024 contact met elkaar gehad. In november 2024 is een traject ouderschapsbemiddeling bij [organisatie] gestart.
2.10.
Bij beschikking over vervangende toestemming erkenning, gezag en omgang van deze rechtbank van 18 december 2024 (C/02/424305 FA RK 24-3104) zijn de verzoeken van partijen afgewezen. Reden daarvoor is dat de man zijn verzoeken (op 9 december 2024) heeft ingetrokken en een verwijzing binnen het uniform hulpaanbod zonder dat daar verzoeken in een bodemprocedure aan ten grondslag liggen en zonder instemming van beide partijen niet mogelijk is. Uit deze beschikking blijkt verder dat de man heeft aangegeven dat het traject bij [organisatie] in het vrijwillig kader binnenkort zal starten en dat hij die weg wil voortzetten.
2.11.
Vanaf 9 december 2024 is er geen contact meer geweest tussen de man en de kinderen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, samengevat, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de bij beschikking van 17 oktober 2024 vastgestelde contactregeling, door haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de daarin vastgestelde voorlopige contactregeling tussen de man en de kinderen;
II. te bepalen dat de vrouw een dwangsom van € 500,= per keer zal verbeuren indien zij in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. Partijen dienen uitvoering te geven aan de voorlopige omgangsregeling die de rechtbank in de beschikking van 17 oktober 2024 heeft vastgesteld. De vrouw heeft niet aangegeven waarom zij de regeling niet nakomt. De man vordert aan de nakoming een dwangsom te verbinden, omdat hij er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de vrouw de regeling zal blijven nakomen. Hij heeft spoedeisend belang bij zijn vordering omdat hij vanaf 9 december 2024 geen contact meer heeft gehad met de kinderen.
3.3.
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de vordering van de man. Namens de vrouw is primair aangevoerd dat de man geen nakoming kan vorderen van de provisionele voorziening, omdat de bodemprocedure reeds is beëindigd. Subsidiair voert de vrouw als verweer aan dat zij hervatting van het contact alleen in het belang van de kinderen acht, als dat contact begeleid plaatsvindt. Reden daarvoor is dat de man zich tegen de kinderen negatief uitlaat over haar.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling, waaruit blijkt dat er op dit moment geen contact is tussen de man en de kinderen, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen vast.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de Raad, samengevat, aangegeven dat het jammer is dat partijen geen uitvoering meer geven aan de afspraken die tijdens de vorige procedure zijn gemaakt over het contact en de omgang tussen de man en de kinderen. De Raad benoemt dat de vrouw in de vorige procedure had aangegeven dat zij vooral de zorg had dat de man de structuur in de omgang niet kon nakomen. Er is hulpverlening ingeschakeld om daar zicht op te hebben. Nu ligt volgens de vrouw het pijnpunt in de uitspraken van de man richting de kinderen. De Raad geeft de man mee dat hij geen negatieve uitspraken over de vrouw mag doen richting de kinderen. Het is juist in het belang van de kinderen dat hij zich tegenover hen positief uitlaat over de vrouw. Wat de Raad betreft moet de omgang tussen de man en de kinderen worden hervat en moet de vrouw haar zorgen binnen het traject bij [organisatie] bespreken. [organisatie] kan in het kader van de ouderschapsbemiddeling mogelijk begeleiding bieden bij de omgang als blijkt dat dat nodig is.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.4.
De man vordert, kort gezegd, nakoming door de vrouw van de in de beschikking van 17 oktober 2024 vastgestelde voorlopige omgangsregeling. In de beschikking van 17 oktober 2024 is een provisionele voorziening getroffen. Artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geschreven voor de dagvaardingsprocedure, maar van overeenkomstige toepassing op verzoekschriftprocedures) gaat over de voorlopige voorziening (ook wel provisionele voorziening genoemd). Een provisionele voorziening wordt getroffen voor de duur van het geding. Dit betekent dat de voorziening haar werking verliest, zodra in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan. De provisionele voorziening vervalt ook indien in de hoofdzaak eindigt door intrekking van de vordering (of het verzoek).
4.5.
In de bodemprocedure, die heeft geleid tot de beschikking van 18 december 2024, heeft de man zijn verzoeken ingetrokken, waarna deze verzoeken bij eindbeschikking zijn afgewezen. De hoofdzaak, waarin de provisionele voorziening is getroffen, is dus beëindigd door de einduitspraak van 18 december 2024. Dit betekent dat de voorlopige omgangsregeling die bij beschikking van 17 oktober 2024 was vastgesteld, niet meer geldt. De man kan dan ook geen nakoming van deze regeling vorderen. De vordering van de man tot nakoming van de provisionele voorziening en de in dat kader gevorderde dwangsom, zullen worden afgewezen.
4.6.
De man heeft niet (subsidiair) gevorderd om in het belang van de kinderen een ‘nieuwe’ voorlopige omgangsregeling vast te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter onderzocht of partijen in onderling overleg tot een voorlopige omgangsregeling kon komen, maar partijen hebben daarover geen afspraken kunnen maken.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af.
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025 door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Bishop-van Kollenburg, griffier, en op schrift gesteld op 19 maart 2025.