Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] .
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de man, eiser, een vordering ingediend tot nakoming van een eerder vastgestelde provisionele omgangsregeling met zijn kinderen, die bij de vrouw, gedaagde, wonen. De zaak werd behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2025. De man heeft de kinderen niet erkend en de vrouw heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en uit deze relatie zijn twee minderjarige kinderen geboren. Na het uiteengaan van de partijen zijn er afspraken gemaakt over de omgang, maar deze zijn sinds begin 2024 niet meer nageleefd. De man heeft eerder een bodemprocedure aangespannen, maar zijn verzoeken zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de provisionele omgangsregeling van 17 oktober 2024 niet meer geldt, omdat de hoofdzaak is beëindigd door intrekking van de vordering. De man kan daarom geen nakoming van deze regeling vorderen. De vordering tot nakoming en de gevorderde dwangsom zijn afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.