ECLI:NL:RBZWB:2025:1844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
C/02/431489 / JE RK 25-202
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 6 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden te verlenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die sinds oktober 2024 op vrijwillige basis verblijft bij een behandelgroep. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over haar draagkracht en de thuissituatie. De vader is niet bij de mondelinge behandeling verschenen, maar is als informant aangemerkt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431489 / JE RK 25-202
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.T.M. Sengers te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 februari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • het bericht van mr. M.A.J. Timmermans-Roelands van 21 februari 2025;
  • het F2-formulier van mr. R. Haze van 3 maart 2025;
  • het bericht van mr. J.M.G. Cox van 4 maart 2025;
  • de berichten van mr. J.T.M. Sengers van 4 maart 2025;
  • het bericht met bijlage van mr. J.T.M. Sengers van 5 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
6 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Als toehoorster was een medewerkster van de rechtbank, in het kader van haar opleiding, aanwezig. De kinderrechter heeft haar, met instemming van aanwezigen, bijzondere toestemming verleend.
1.3.
De vader is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling geconstateerd dat de rechtbank de vader abusievelijk heeft opgeroepen via zijn advocaat, mr. Cox, die namens hem optreedt in andere – door hem aanhangige – procedure (C/02/429218 FA RK 24/5571). De griffie heeft contact opgenomen met mr. Cox om toe te lichten dat de vader in onderhavige procedure als informant wordt aangemerkt. Mr. Cox heeft aangegeven dat de vader op de hoogte is van de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling voortgezet in afwezigheid van de vader.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds eind oktober 2024 op vrijwillige basis bij de [behandelgroep] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.2.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter aanvulling op het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Her afgelopen jaar waren er forse zorgen over de thuissituatie bij de moeder. [minderjarige] vertoonde opstandig gedrag, luisterde niet naar zijn moeder en ging niet naar school. Daarbij zag de Raad dat het de moeder ontbrak aan draagkracht en het haar niet lukte om [minderjarige] aan te sturen en te begrenzen. De moeder en [minderjarige] zijn daarom bij [afdeling] geplaatst. Bij [afdeling] is niet aan de gestelde doelen kunnen werken omdat de moeder zich onvoldoende meewerkend opstelde en veel boosheid liet zien. De moeder heeft veel meegemaakt en er zijn al veel hulpverleners betrokken geweest bij haar andere kinderen. Zij heeft moeite om in de hulpverlening te vertrouwen en stelt zich daardoor onvoldoende open. Uiteindelijk is besloten dat de moeder niet meer bij [afdeling] kon verblijven en [minderjarige] tijdelijk elders moest gaan wonen omdat hij forse agressie vertoonde. [minderjarige] is eind oktober 2024 bij de [behandelgroep] geplaatst. Op de groep wordt gezien dat [minderjarige] boos kan worden, een eigen wil heeft en negatief kopieergedrag vertoont. Naast de problematiek in de thuissituatie bij de moeder, zijn er ook zorgen over de ouderrol van de vader. De ouders hebben niet tot nauwelijks contact met elkaar. De moeder geeft aan dat zij door problematiek in hun relatie angstig is voor de vader en zo min mogelijk met hem te maken wil hebben. Het baart de Raad zorgen dat er tot op heden nog onvoldoende hulpverlening is ingezet om zicht te krijgen op de ouderrelatie, de situatie van de vader en de mogelijkheden van de vader om een rol te spelen in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] .
4.2.
De Raad ziet dat de ouders op dit moment deels bereid, maar onvoldoende in staat zijn om de zorgen onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar de hulpverleners geven aan dat de moeder onvoldoende inziet waarom zij hulp nodig heeft. Daarnaast is er al veel hulpverlening betrokken geweest en lukt het de moeder telkens niet om zich open te stellen. De Raad ziet ook dat de moeder moeizaam openstaat voor hulpverlening gericht op het contact tussen de vader en [minderjarige] . Ondanks dat de moeder alleen het gezag over [minderjarige] heeft, is de vader ook nauw betrokken en speelt hij een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] . De Raad heeft daarom ook zijn bereidheid meegewogen in het onderzoek. De vader geeft aan een grotere rol te willen vervullen in het leven van [minderjarige] , maar op zijn mogelijkheden daartoe heeft de Raad nog onvoldoende zicht. Het gebrek aan oudercommunicatie is eveneens een belemmering om hulpverlening in het vrijwillig kader te doen slagen.
4.3.
De Raad acht een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk omdat er verschillende hulpverlening, waaronder individuele hulpverlening voor de moeder, moet worden ingezet en de verwachting is dat het enige tijd zal gaan duren voordat de effecten daarvan zichtbaar zijn. Er dient daarnaast zicht te komen op de opvoedmogelijkheden van beide ouders en duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] . De Raad acht ook een uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden noodzakelijk. [minderjarige] verblijft momenteel bij [behandelgroep] . Deze plaatsing dient gecontinueerd te worden. De moeder moet eerst aan zichzelf gaan werken voordat zij weer voldoende beschikbaar is om de opvoeding van [minderjarige] te dragen. Het is in het belang van [minderjarige] dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over zijn toekomstperspectief. De Raad schat in dat een termijn van zes maanden aanvaardbaar is voor [minderjarige] om deze onzekerheid nog te dragen. Gedurende de uithuisplaatsing acht de Raad het van belang dat het contact tussen [minderjarige] en zijn ouders wordt voortgezet en, indien mogelijk, wordt uitgebreid.

5.De standpunten van belanghebbende en informant

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich niet verzet tegen een ondertoezichtstelling. De moeder trekt al jarenlang aan de bel en heeft aan alle hulpverlening in het vrijwillig kader meegewerkt. De begeleiding bij [afdeling] sloot echter niet aan op wat de moeder nodig had. De advocaat van de moeder heeft voor de mondelinge behandeling het eindverslag van IAG Prisma overgelegd. Daarmee wil de advocaat aantonen hoe de relatie tussen de ouders was. Er waren forse zorgen ten aanzien van de veiligheid van de moeder en de hulpverleners zagen signalen die duiden op financiële controle, manipulatie en bedreigingen met geweld vanuit de vader. Het is spaak gelopen bij [afdeling] omdat voormelde zorgen daar onvoldoende serieus werden genomen. Desondanks is de moeder nog steeds bereid om overal aan mee te werken en zal zij binnenkort starten met haar schematherapieën. De moeder wenst dat een jeugdbeschermer het contact met de vader overneemt en de regie voert in de omgang tussen [minderjarige] en de vader.
5.2.
De moeder verzet zich daarentegen wel tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Zij is van mening dat er binnen de ondertoezichtstelling veel kan worden bereikt en een uithuisplaatsing daarom niet noodzakelijk is. Het is van belang dat wordt onderzocht waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt. Dit onderzoek kan volgens de moeder ook plaatsvinden als [minderjarige] bij haar thuis woont. De moeder benadrukt daarbij dat zij de enige stabiele factor in het leven van [minderjarige] is en zij altijd zelfstandig in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] heeft kunnen voorzien. Zo heeft [minderjarige] de laatste periode bij haar thuis geen woedeaanvallen gehad en is hij gewoon naar school gegaan. De moeder ziet in dat haar situatie onstabiel is geweest. Door de dreigende situatie met de vader en het feit dat er geen passende hulpverlening is verleend, heeft de moeder gevoelens van machteloosheid, stress en spanning ervaren. Wanneer de moeder rust ervaart, kan zij zelfstanding in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voorzien. De moeder geeft aan die rust nu te ervaren omdat zij een woning in [woonplaats] en een ondersteunende partner heeft. De draagkracht van de moeder is hierdoor vergroot en zal alleen maar verder toenemen naarmate haar schematherapieën vorderen. De moeder erkent de zorgen die bij [minderjarige] spelen en wil aan alle (intensieve) hulpverlening meewerken, zolang [minderjarige] weer bij haar mag wonen. Daarbij benadrukt de moeder dat ook opa vaderszijde een belangrijke rol toekomt en de GI wellicht de mogelijkheid van een deeltijdplaatsing tussen hem en de moeder kan onderzoeken.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat zij achter de verzoeken van de Raad staat en bereid is de ondertoezichtstelling uit te voeren. De door de Raad gestelde doelen acht de GI passend. De GI vermeldt dat er nog geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar is, waardoor deze zaak zal worden opgepakt door de bureaudienst. Desalniettemin ziet de GI dat onderhavige zaak vraagt om spoedige betrokkenheid van een jeugdbeschermer en zal deze zaak daarom met prioriteit verdelen.

6.De beoordeling

De ondertoezichtstelling
6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge
behandeling blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Al geruime tijd zijn er forse zorgen over [minderjarige] en de structurele onveiligheid die hij ervaart. Dat geldt zowel voor de periode dat hij nog bij zijn ouders woonde als in de huidige opvoedsituatie bij de moeder. [minderjarige] is kort na zijn geboorte al eens onder toezicht gesteld geweest, om toezicht te houden op zijn opvoedingssituatie en ingezette hulpverlening te monitoren. De ondertoezichtstelling is na een jaar niet verlengd, waarop – verschillende – hulpverlening in het vrijwillig kader betrokken is gebleven. De relatie tussen de ouders is echter niet zonder spanningen geweest en sinds het uit elkaar gaan van de ouders in september 2023 heeft [minderjarige] veel instabiliteit ervaren. [minderjarige] heeft op verschillende plekken gewoond en de situatie van de moeder is steeds onrustig geweest. De draagkracht van de moeder is beperkt vanwege haar eigen problematiek en trauma’s. In de thuissituatie bij de moeder is sprake geweest van acute onveiligheid, omdat zij haar emoties de baas niet kan in bijzijn van [minderjarige] en ook [minderjarige] niet de baas kan. [minderjarige] laat zelf namelijk ook zeer zorgelijk gedrag zien: hij is opstandig, zelfbepalend en gebruikt forse fysieke agressie. Een plaatsing van de moeder en [minderjarige] bij [afdeling] heeft de situatie niet kunnen doen keren. De hulpverlening heeft niet aan de gestelde doelen kunnen werken, omdat de moeder geregeld ‘uit haar raam’ ging en er onvoldoende medewerking van de moeder was. De aanhoudende zorgen hebben ertoe geleid dat [minderjarige] in oktober 2024 bij de [behandelgroep] is geplaatst. Daar wordt eenzelfde beeld van [minderjarige] gezien. Naar het oordeel van de kinderrechter is de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] gelegen in de zorgen over het (verder) veilig opgroeien van [minderjarige] en zijn ontwikkeling alsook in het feit dat hij geen duidelijkheid heeft over zijn perspectief. Een complicerende factor is dat de ouders niet tot nauwelijks met elkaar communiceren. Tussen de ouders is sprake geweest van een problematische relatie en de moeder wil uit angst zo min mogelijk met de vader te maken hebben. Dat maakt echter dat er onvoldoende zicht is op de situatie van de vader en zijn mogelijkheden om een rol te spelen in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] .
6.3.
De kinderrechter is van oordeel dat het de moeder op dit moment niet lukt om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. In het vrijwillig kader is al verschillende hulpverlening, waaronder een intensieve gezinsopname bij [afdeling] , ingezet. Deze hulpverlening is niet afdoende gebleken om de zorgen over [minderjarige] weg te nemen. Ondanks dat de kinderrechter ziet dat de moeder naar eigen kunnen haar best doet en aangeeft aan alle hulpverlening mee te willen werken, loopt de hulpverlening in het vrijwillig kader telkens spaak. Het wantrouwen van de moeder leidt er steeds toe dat zij zich onvoldoende open kan stellen waardoor er niet aan de gestelde doelen kan worden gewerkt. Daarbij komt dat de moeder op momenten niet inziet waarom zij hulpverlening nodig heeft en moeite heeft om hulpverlening gericht op het contact tussen [minderjarige] en de vader te aanvaarden.
6.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar. De kinderrechter acht deze termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat de stappen die dienen te worden gezet tijd kosten. De GI zal eerst de problematiek bij [minderjarige] en ouders moeten onderzoeken om vervolgens op zoek te gaan naar passende hulpverlening voor [minderjarige] , de moeder én eventueel de vader. De kinderrechter benadrukt dat een sterke regievoerder noodzakelijk is en acht het in het belang van [minderjarige] dat er spoedig een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. De kinderrechter neemt tot slot in aanmerking dat de moeder de tussenkomst van een jeugdbeschermer wenst en daarom de ondertoezichtstelling ondersteunt.
6.5.
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
  • [minderjarige] groeit op in een veilige en stabiele opvoedomgeving;
  • [minderjarige] krijgt duidelijkheid over waar hij zal gaan opgroeien en wat zijn toekomstperspectief is;
  • [minderjarige] heeft een fijn en veilig contact met beide ouders en andere voor hem belangrijke personen uit het netwerk (zoals opa vaderszijde);
  • er is zicht op de persoonlijke problematiek en leerbaarheid van de moeder en zij ontvangt hiervoor passende begeleiding/behandeling;
  • er is zicht op de opvoedvaardigheden van de vader en de zorgen die er over hem geuit worden over alcohol- en drugsgebruik en agressie, in relatie tot [minderjarige] ;
  • de moeder is stabiel in haar functioneren en beschikbaar (emotioneel en fysiek) voor [minderjarige] ;
  • de ouders kunnen aansluiten bij het gedrag van [minderjarige] , bieden hem structuur en regels;
  • de ouders en opa vaderszijde zijn in staat om in het belang van [minderjarige] met elkaar samen te werken en te communiceren. Zij belasten [minderjarige] niet met zorgen over elkaar.
6.6.
De kinderrechter benadrukt de GI dat het van belang is dat de jeugdbeschermer rekening houdt met het verleden van de moeder en de negatieve ervaringen die zij met hulpverleners heeft opgedaan. Het kost tijd om een vertrouwensrelatie op te bouwen en de kinderrechter hoopt dat de GI de moeder die tijd gunt en naast haar gaat staan bij het maken van moeilijke beslissingen.
De machtiging tot uithuisplaatsing
6.7.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.8.
Gelet op voornoemde zorgen over de thuissituatie bij de moeder en de gedragsproblematiek van [minderjarige] is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] op dit moment noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter is van oordeel dat de plaatsing van [minderjarige] bij [behandelgroep] voor zo lang dat nodig is moet worden gewaarborgd. [minderjarige] gaat op dit moment naar school en ervaart de rust, structuur en veiligheid die hij nodig heeft. Het is belangrijk dat [minderjarige] voor nu op deze stabiele en veilige plek blijft zodat onderzocht kan worden waar het gedrag van [minderjarige] zijn verklaring in vindt en koers kan worden bepaald wat hij nodig heeft van zijn opvoedomgeving. De kinderrechter heeft er op dit moment nog onvoldoende vertrouwen in dat de moeder in haar thuissituatie [minderjarige] de rust, stabiliteit en veiligheid kan bieden die hij nodig heeft.
6.9.
De kinderrechter benadrukt dat het doel van een uithuisplaatsing de hereniging van de minderjarige bij de gezaghebbende ouder(s) is, maar dat dit wel met de gepaste zorgvuldigheid moet gebeuren. Er dient zicht te komen op de opvoedsituatie en draagkracht van de moeder. Zij drukt de moeder op het hart om aan haar persoonlijke problematiek te werken zodat zij meer rust en stabiliteit ervaart. Daarnaast dient er zicht te komen op de situatie van de vader en de mogelijkheden voor hem om een rol in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] te spelen. Ook opa vaderszijde dient hierin te worden meegenomen, omdat hij een continue factor is gebleken in het leven van [minderjarige] . De kinderrechter spoort de GI aan om de komende periode te onderzoeken waar het perspectief van [minderjarige] is gelegen, in die zin dat voor [minderjarige] en zijn ouders duidelijk is waar en bij wie [minderjarige] verder (al dan niet in gedeelde zorg) gaat opgroeien.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten overvloede
6.11.
De kinderrechter overweegt ten overvloede dat de vader in deze procedure is aangemerkt als informant. Het is immers uitgangspunt dat in een procedure tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling een juridische ouder zonder gezag niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gegeven de invulling van de ondertoezichtstelling ligt het in de lijn der verwachting om de vader in het vervolg als belanghebbende aan te merken, omdat zijn rechten en plichten rechtstreeks worden geraakt door de uitvoering van deze maatregel. Hier zal alsdan een beslissing over worden genomen.
In de procedure met het kenmerk C/02/429218 FA RK 24/5571, waarin verzoeken aangaande gezag en omgang voorliggen, is vader (reeds) belanghebbende.
6.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 6 maart 2025 tot 6 maart 2026;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 maart 2025 tot 6 september 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 18 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.