ECLI:NL:RBZWB:2025:1859

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
02-205706-24 + 05-276403-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging van ex-partner en vriendin

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner en haar vriendin. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, had eerder al een veroordeling voor vergelijkbare feiten en liep nog in een proeftijd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 mei 2024 in Antwerpen zijn ex-partner had mishandeld door haar in het gezicht te stompen en haar bedreigde met de dood. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 150 dagen op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een contactverbod en een locatieverbod opgelegd voor de duur van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde en dat de opgelegde maatregelen noodzakelijk waren ter bescherming van de slachtoffers. De benadeelde partij, de ex-partner, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van enkele feiten die aan de vordering ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-205706-24 + 05-276403-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1992 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Nieuwegein
raadsman mr C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. F. van Peski, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: diefstal met geweld;
feit 2: mishandeling;
feit 3: bedreiging;
feit 4:vernieling/beschadiging van een auto;
feit 5: mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3 heeft begaan. Met betrekking tot feit 1 dient verdachte wel partieel te worden vrijgesproken voor de diefstal van het rijbewijs. De tenlastegelegde feiten 4 en 5 acht zij niet bewezen waardoor zij hiervan vrijspraak vordert.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank van alle tenlastegelegde feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en pleit daarom voor integrale vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van de diefstal met geweld te komen. Aangeefster is de enige die hierover heeft verklaard, terwijl verdachte het heeft ontkend en er geen ander bewijsmiddel in het dossier aanwezig is dat aangeefsters verklaring ondersteunt. De vriendin van aangeefster heeft weliswaar verklaard over het geweld, maar heeft niets waargenomen van een diefstal. Uit het dossier blijkt bovendien niet dat nader onderzoek is verricht naar de diefstal. De rechtbank zal verdachte vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspreken van feit 1. De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar in het gezicht te stompen. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van verdachte dat hij ter plaatse was en er contact is geweest, en door het waargenomen letsel.
Feit 3
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich in de periode van 26 april 2024 tot en met 26 mei 2024 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging zoals hierna onder 4.4 is opgenomen. De bewezenverklaarde dreigende bewoordingen hebben een gelijksoortige dreigende aard en strekking en zijn binnen dezelfde context geuit en dienen dan ook in samenhang te worden bezien. Voor de overige in de tenlastelegging opgenomen dreigende bewoordingen ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier, zodat de rechtbank verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Het is weliswaar opvallend dat het lek steken van de banden van haar auto op dezelfde avond plaatsvindt als de mishandeling van aangeefster, maar in het dossier ontbreekt concreet bewijs dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 4.
Feit 5
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Aangeefster is de enige die heeft verklaard over een mishandeling op 11 mei 2024, terwijl verdachte dit ontkent en er geen ander bewijsmiddel in het dossier aanwezig is dat haar verklaring ondersteunt. Alleen de aangifte van aangeefster op zichzelf is onvoldoende om het feit bewezen te verklaren. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 5.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 26 mei 2024 te Antwerpen, België, [aangeefster 1] heeft mishandeld door die [aangeefster 1] in het gezicht te stompen;
3
in de periode van 26 april 2024 tot en met 26 mei 2024 te Nederland en Antwerpen, België, [aangeefster 1] en [aangeefster 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vandaag echt vermoorden" en/of "Ik ga jullie kapot maken, dit gaat jullie dood zijn" en/of "Ik snij haar keel toch" en/of "Wanneer ik klaar ben met haar ben jij de volgende”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van 247 dagen voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (verder: ‘Sr’), bestaande uit een contactverbod met aangeefster voor de duur van drie jaar. Zij vordert hiervan de dadelijke uitvoerbaarheid en de oplegging van één maand hechtenis per overtreding van deze maatregel, met een maximum van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van één of meer van de tenlastegelegde feiten, verzoekt de verdediging om bij de strafoplegging rekening te houden met de toxische relatie tussen verdachte en aangeefster, dat verdachte zich tijdens twee schorsingen van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden, waaronder een locatie- en contactverbod en dat verdachte in de ogen van de verdediging ten onrechte twee weken vervangende hechtenis heeft uitgezeten vanwege overtreding in België van het contactverbod. De verdediging bepleit bij bewezenverklaring een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast eventueel een beperkt voorwaardelijk deel. Verdachte heeft reeds te lang in detentie gezeten en wil een nieuw leven beginnen. Daarnaast bepleit de verdediging dat kan worden volstaan met de eerder opgelegde maatregel op grond van artikel 38v Sr (het contact- en locatieverbod) en verzoekt om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner en bedreiging van haar vriendin. Uit de dossierstukken komt naar voren dat zijn ex-partner onverwachts en zonder enige aanleiding een stomp van verdachte in haar gezicht kreeg, terwijl ze een avondje uit was met een vriendin in een discotheek. Daarnaast heeft verdachte diezelfde avond, ernstige bedreigingen geuit richting haar en haar vriendin. Verdachte heeft met dit handelen een stevige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Met zijn handelen heeft verdachte de eerder door hem ingezette stelselmatige inbreuk op aangeefsters persoonlijke levenssfeer voortgezet en daarbij ook haar vriendin betrokken.
De rechtbank kan begrijpen dat deze gedragingen van verdachte voor aangeefster en ook haar vriendin beangstigend en schokkend moeten zijn geweest en dat zij zich onveilig hebben gevoeld. De gevolgen van de mishandeling waren voor aangeefster bovendien ingrijpend. Ze moest per ambulance naar het ziekenhuis, waar een flinke scheur in haar bovenlip met vier hechtingen werd behandeld. Ze had veel pijn, had moeite met eten en ondervond ook na het verwijderen van de hechtingen langdurig ongemak. Tot op heden blijft haar bovenlip gevoelig bij aanraking en heeft ze een zichtbaar litteken in haar gezicht. Zij is begonnen met cosmetische laserbehandelingen, maar het effect hiervan is nog onzeker.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank het strafblad van verdachte van 20 december 2024 bekeken. Hieruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij in februari 2024 is veroordeeld door de rechtbank wegens mishandeling, belaging, bedreiging en smaad, ook tegen aangeefster. De rechtbank heeft hem toen een gevangenisstraf opgelegd van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en diverse bijzondere voorwaarden. Verdachte liep ten tijde van de onderhavige feiten dus nog in een proeftijd en ook liep er een maatregel op grond van artikel 38v Sr. Desondanks heeft dit hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten tegen hetzelfde slachtoffer te plegen. De rechtbank stelt vast dat verdachte een gewaarschuwd man was en beter had moeten weten. Zij acht de veelheid aan strafbare feiten die verdachte gepleegd heeft tegen hetzelfde slachtoffer als zeer zorgwekkend en weegt de recidive (tegen hetzelfde slachtoffer) strafverzwarend mee. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij geen oordeel zal geven over de vervangende hechtenis door verdachte uitgezeten voor overtreding in België van het contactverbod. Wel heeft de rechtbank de indruk dat voor verdachte duidelijk was c.q. zou moeten zijn dat hij gewoon geen contact met aangeefster had mogen zoeken/ hebben.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 10 maart 2025. Hieruit blijkt een zeer zorgelijk delictpatroon van gewelds- en stalkingsdelicten jegens aangeefster, waarbij verdachte zich niet laat weerhouden door opgelegde bijzondere voorwaarden. De reclassering schat het recidiverisico en de kans op geweld hoog in en signaleert risicofactoren op het gebied van partnerrelaties en psychosociaal functioneren. Verdachte vertoont aanhoudend en volhardend gedrag in het zoeken van contact met aangeefster en toont geen inzicht of probleembesef. Hij bagatelliseert zijn handelen, legt de schuld bij anderen en is niet ontvankelijk voor externe sturing of sancties. Ondanks het beperkte vertrouwen in de effectiviteit van toezicht met voorwaarden, acht de reclassering dit toch geïndiceerd. Zij adviseren bij een veroordeling ook een contactverbod met aangeefster voor drie jaar op te leggen als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet anders kan worden gereageerd dan door oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie zal zij wel een lagere gevangenisstraf opleggen dan is geëist. Alles afwegend komt is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 150 dagen met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Nu verdachte al langer dan 150 dagen in voorarrest heeft vastgezeten, namelijk tot aan de opheffing van de voorlopige hechtenis op 19 maart 2025 in totaal 248 dagen, ziet de rechtbank geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Vrijheidsbenemende maatregel
De rechtbank is wel van oordeel dat gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr moet worden opgelegd. Gebleken is namelijk dat er sprake is van een hoog recidiverisico waardoor de maatregel noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij en in het bijzonder van aangeefster. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod met aangeefster voor de duur van drie jaar. De reclassering had geadviseerd om bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een locatieverbod met elektronische monitoring (EM). Deze kunnen echter niet worden opgelegd, omdat verdachte langer in voorarrest heeft gezeten dan de gevangenisstraf die de rechtbank heeft opgelegd. Zie onder ‘Straf’. Daarom acht de rechtbank het noodzakelijk om, naast het door de officier van justitie gevorderde contactverbod, ook een locatieverbod op te leggen voor de duur van drie jaar. Dit locatieverbod houdt in dat verdachte zich niet mag bevinden binnen een straal van 5 kilometer van het werk-, school-, en woonadres van aangeefster. Verdachte heeft ter zitting aangegeven geen probleem te hebben met een locatie- en contactverbod.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank ziet geen aanleiding om de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. In haar uitspraak van 7 februari 2024 heeft de rechtbank verdachte reeds een maatregel opgelegd op grond van artikel 38v Sr voor de duur van twee jaar. Deze maatregel omvat een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor Middelburg en Bergen op Zoom en is nog steeds van kracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert een totale schadevergoeding van
€ 2.577,09, bestaande uit een bedrag van € 877,09 aan materiële schade en een bedrag van
€ 1.700,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 1, 4 en 5 heeft gepleegd zodat de benadeelde partij voor de hieruit voortvloeiende schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat verdachte de feiten 2 en 3 heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte met betrekking tot de feiten 2 en 3 onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij daarom verplicht is haar schade te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank zal eerst de gevorderde materiële gevorderde schade bespreken.
De gevorderde materiële schade bestaat uit:
  • eigen risico telefoon € 65,00;
  • nieuw rijbewijs € 51,10;
  • medische kosten van € 133,66, bestaande uit kosten ambulance € 70,92 en kosten verzorging ziekenhuis € 62,74;
  • laserbehandeling € 90,00;
  • nieuwe autobanden € 483,47;
  • reiskosten verplaatste schade € 53,86.
De gevorderde medische kosten en de laserbehandeling zijn voldoende onderbouwd en zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 2. De rechtbank zal deze kosten met totaalbedrag van € 223,66 dan ook toewijzen.
Ten aanzien van overige gevorderde kosten wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan (feit 1 en feit 4). Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Over de immateriële gevorderde schade overweegt de rechtbank het volgende.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit:
  • € 850,00 (feit 1, feit 2 en feit 5), op grond van het oplopen van lichamelijk letsel als gevolg van het uitgeoefende geweld, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW;
  • € 600,00 (feit 3) naar aanleiding van de bedreigingen, primair op grond van het oogmerk om zodanig nadeel toe te brengen anders dan vermogensschade, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder a, BW, dan wel subsidiair op grond van aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW;
  • € 250,00, zijnde een ophoging gelet op de recidive.
€ 850,00 (feit 1, 2 en 5)
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering ten aanzien van de feiten 1 en 5, omdat verdachte is vrijgesproken van deze feiten waaruit betreffende schade zou zijn ontstaan. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 heeft de benadeelde partij aangevoerd dat zij pijn en lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden dat verdachte de benadeelde partij een stomp in haar gezicht heeft gegeven. Uit de overgelegde medische stukken en de overige bewijsmiddelen in het dossier volgt dat zij daadwerkelijk lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit letsel is van een zodanige aard dat het recht geeft op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.
Gelet op de aard en ernst van het letsel, in het bijzonder het nog steeds zichtbare litteken in haar gezicht, en gelet op in vergelijkbare zaken toegekende bedragen, acht de rechtbank een vergoeding van € 750,00 billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
€ 600,00 (feit 3)
Uit jurisprudentie volgt dat niet elke bedreiging automatisch leidt tot een schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging.
Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de benadeelde partij negatieve emoties heeft ervaren als gevolg van de bedreiging, is onvoldoende onderbouwd en betwist dat die gevoelens zich in zo ernstige vorm manifesteren dat gesproken kan worden van geestelijk letsel als vereist voor toekenning van immateriële schade.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld of sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, ook al is er geen sprake van geestelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank is van oordeel dat niet enkel op basis van de bewezenverklaarde vorm van bedreiging aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Een nadere onderbouwing van dergelijke schade ontbreekt. De benadeelde partij in de gelegenheid stellen om de vordering nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
€ 250,- ophoging wegens recidive
De rechtbank merkt op dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor een verhoging van de immateriële schadevergoeding op basis van recidive, en verklaart de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk voor dit onderdeel van de vordering.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, te rekenen vanaf het moment waarop feit 2 werd gepleegd en de schade is ontstaan, namelijk 26 mei 2024. Daarnaast wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarmee verdachte verplicht wordt het toegekende schadebedrag (in totaal € 973,66) te betalen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 40 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 2 oktober 2023 ten uitvoer zal worden gelegd (parketnummer 05-276403-22).
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder tenlastegelegde feit 1, feit 4 en feit 5;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:mishandeling;
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
drie jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedag 2] 2001;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
drie jaar zich niet zal bevinden binnen een straal van 5 kilometer van:
*
het werkadresvan [aangeefster 1] : [adres 1] ;
*
het schooladresvan [aangeefster 1] : [adres 2] ;
*
het woonadresvan [aangeefster 1] : [adres 3] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaanmet een totaal van maximaal zes maanden vervangende hechtenis;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 2 oktober 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 05-276403-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
taakstraf van 40 uren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster 1] van
€ 973,66waarvan € 223,66 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade (feit 2); vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster 1](feit 2),
€ 973,66te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 18 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. K. Verschueren en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2025.
Mrs. Verschueren en Boogert zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Antwerpen, België, een gsm en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door aan een tas te trekken die die [aangeefster 1] vast had/op/om haar schouder had hangen en/of door de [aangeefster 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan/stompen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Antwerpen, België, [aangeefster 1] heeft mishandeld door die [aangeefster 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan/stompen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 april 2024 tot en met 26 mei 2024 te Nederland, en/of Antwerpen, België, [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] (telkens) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vandaag echt vermoorden" en/of "Ik ga jullie kapot maken, dit gaat jullie dood zijn" en/of "Ik snijd haar keel toch" en/of "Wanneer ik klaar ben met haar ben jij de volgende" en/of "Ik snijd je keel door" en/of "Als de politie nu weer komt dan steek ik je neer" en/of "Je gaat goed om jou heen moeten kijken, echt elke dag ga jij niet naar buiten kunnen, elke dag wollah elke dag. Ik kom jou, ik kom jou in je nek hijgen, wollah. Wollah ik hang je op", en/of "Ik sla je tanden uit je bek", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Antwerpen, België, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 11 mei 2024 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, [aangeefster 1] heeft mishandeld door die [aangeefster 1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan/stompen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)