ECLI:NL:RBZWB:2025:1882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
23/9484
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 1 april 2025 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg was opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 12 juli 2023, was het gevolg van een controle waarbij werd vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op 10 juli 2023 om 20:23 uur stil stond aan de [straat] te Tilburg zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat partijen akkoord gingen met schriftelijke behandeling. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet kan aantonen dat er geen sprake was van parkeren, maar slechts van stilstaan. De rechtbank legt uit dat het begrip 'onmiddellijk in- of uitstappen' niet van toepassing is op de situatie waarin de belanghebbende enkele minuten heeft gewacht in de auto. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat het stilstaan van de auto in een parkeervak, ook al was het van korte duur, belastingplichtig is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed, en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 september 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 18 september 2024 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. In deze brief is een termijn gegeven tot 16 oktober 2024. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 25 februari 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 10 juli 2023 omstreeks 20:23 uur stil aan de [straat] te Tilburg. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende met dagtekening 12 juli 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 54,77 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en € 53,77 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
6. Niet in geschil is dat de auto stil stond aan de [straat] te Tilburg en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Evenmin is in geschil dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan.
6.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Er was namelijk geen sprake van parkeren, maar slechts van stilstaan, omdat belanghebbende op een vriend aan het wachten was.
6.2.
De rechtbank overweegt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- of uitstappen’ als bedoeld in de Verordening slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende 2 à 3 minuten op de parkeerplaats achterlaten van een auto kan daaronder niet worden begrepen. [1] Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten. [2]
6.3.
De rechtbank leidt uit de verklaring van belanghebbende in zijn beroepschrift af dat hij de auto in ieder geval enkele minuten heeft laten stilstaan op de parkeerplaats, omdat belanghebbende op een vriend aan het wachten was. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze situatie sprake van andere handelingen dan het ‘onmiddellijk in- of uitstappen’. Onmiddellijk betekent naar het oordeel van de rechtbank namelijk dat een passagier al klaar staat om in te stappen en niet dat de bestuurder nog enige tijd, hoe kort dan ook, moet wachten. Er is dus sprake geweest van parkeren. Dat dat van zeer korte duur was, maakt dat niet anders. Kortstondig parkeren brengt mee dat ook kortstondig parkeerbelasting was verschuldigd. De naheffingsaanslag is daarom terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 1 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem van 16 juli 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AI1627.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.