ECLI:NL:RBZWB:2025:19

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429554 / KG ZA 24-591
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen inzake zorgregeling en hulpverlening voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 januari 2025, zijn de vorderingen van de man en de vrouw in een kort geding afgewezen. De man, eiser in conventie, vorderde onder andere dat de vrouw de zorgverdeling voor hun minderjarige kind, [minderjarige 1], zou nakomen zoals vastgelegd in een eerder hulpverleningsplan. De vrouw, gedaagde in conventie, voerde verweer en vorderde in reconventie onder andere de toevertrouwing van [minderjarige 1] aan haar en vervangende toestemming voor hulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de vrouw [minderjarige 1] bij zich heeft gehouden in weerwil van gemaakte afspraken, en dat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige 1] in de thuissituatie van de man, vooral in relatie tot [minderjarige 2]. De rechtbank besloot dat de vorderingen van beide partijen niet toewijsbaar waren, en dat er een noodzaak was voor een jeugdzorgwerker om betrokken te raken in de situatie. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van contact tussen de man en [minderjarige 1] en sprak de hoop uit dat de vrouw dit contact zou faciliteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/429554 / KG ZA 24-591
datum uitspraak: 2 januari 2025
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de man],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. A. Mudde-Zeevaart te Tilburg ,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
over de minderjarige:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 december 2024 met 11 producties;
- de op 20 december 2024 ontvangen producties 12 tot en met 14, ingebracht door
mr. Mudde-Zeevaart;
- de op 20 december 2024 ontvangen conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met 9 producties.
1.2
Op 23 december 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld omdat het belang van [minderjarige 1] en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is een medewerkster namens de Raad verschenen.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
23 juni 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op
8 juli 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
[minderjarige 1] is tijdens het huwelijk van partijen geboren.
2.3
Uit het huwelijk van partijen is ook de oudere broer van [minderjarige 1] , te weten [minderjarige 2] , geboren. [minderjarige 2] is geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] .
2.4
Partijen zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.5
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft en dat partijen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna zorgregeling) gerechtigd zijn tot het hebben van contact met [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ) conform de inhoud van het ouderschapsplan dat partijen op 21 februari 2020 hebben ondertekend, inhoudende een co-ouderschapsregeling.
2.6
De vrouw heeft op 25 januari 2024 bij deze rechtbank een verzoek ingediend tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] naar de man en tot wijziging van de zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (zaaknummer C/02/418483 / FA RK 24-396). De man heeft zelfstandig verzocht tot een wijziging van de verdeling van de vakanties en feestdagen en het vaststellen van een bijdrage door de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Op voormelde verzoeken is nog niet beslist. De mondelinge behandeling van de verzoeken vindt plaats op 23 januari 2025.
2.7
Begin 2024 is er hulpverlening voor partijen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingezet via de [stichting] , onder meer om tot contactherstel tussen de vrouw en beide minderjarigen te komen.
2.8
Op 4 april 2024 heeft er een MDO plaatsgevonden. Tijdens dit MDO is besloten om de omgang tussen de vrouw en [minderjarige 1] vanaf 19 april 2024 weer op te starten, waarbij [minderjarige 1] om de week in de even weken een weekend bij de vrouw verblijft van vrijdag uit school tot maandag naar school. Deze regeling is vastgelegd in het Plan van hulpverlening van april 2024. Partijen hebben aan de regeling uitvoering gegeven.
2.9
[minderjarige 1] staat sinds 24 juni 2024 in de BRP ingeschreven op het adres van de man.
2.1
De vrouw heeft [minderjarige 1] na een verblijf van [minderjarige 1] bij haar in het weekend van
16 november 2024 en 17 november 2024 niet naar school gebracht op maandag
18 november 2024. Zij heeft [minderjarige 1] op die dag bij zich gehouden. Na bemiddeling door [jeugdzorg] is [minderjarige 1] op dinsdag 19 november 2024 na school terug bij de man gekomen. De vrouw heeft [minderjarige 1] na het weekend van 30 november 2024 en 1 december 2024 (wederom) niet naar school gebracht op maandag 2 december 2024. De vrouw heeft [minderjarige 1] bij zich gehouden tot 12 december 2024. Vanaf 12 december 2024 is [minderjarige 1] wel weer naar school gegaan.
2.11
[minderjarige 1] verblijft tot op heden bij de vrouw. Na het weekend van 30 november 2024 en 1 december 2024 hebben de man en [minderjarige 1] geen fysiek contact meer met elkaar gehad. Wel hebben er videobelgesprekken tussen de man en [minderjarige 1] plaatsgevonden, waarbij [minderjarige 2] is aangesloten.
2.12
Tussen de vrouw en [minderjarige 2] is het tot op heden niet gekomen tot contactherstel. [minderjarige 2] en de vrouw hebben sinds december 2023 geen (fysiek) contact meer met elkaar gehad.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te bevelen om de zorgverdeling met betrekking tot [minderjarige 1] na te komen zoals
vastgelegd in het plan van hulpverlening van april 2024, waarbij [minderjarige 1] bij de man verblijft en om de week een weekend vanuit vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vrouw verblijft, althans deze zorgverdeling vast te leggen;
II. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw [minderjarige 1] niet terug naar school of naar de man brengt, met een maximum van € 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te betalen bedrag;
III. de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan de man
de geliquideerde kosten, waaronder het salaris advocaat ad € 1.107,- voor een kort geding (handel), het griffierecht, de na te melden explootkosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het vonnis;
IV. de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan de
vrouw, de na dit vonnis te maken kosten, welke nakosten dienen te worden begroot op
€ 178,-, te vermeerderen met € 92,- in geval van betekening, indien betaling niet binnen
veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de
wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het vonnis.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot afwijzing dan wel tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen. Daarnaast vordert de vordert de vrouw in conventie om bij vonnis is kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [minderjarige 1] aan de vrouw toe te vertrouwen;
II. de vrouw vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] (via het consultatiebureau/ GGD) aan te melden voor hulpverlening ten behoeve van nachtmerries.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, worden ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de man is, samengevat, aangevoerd dat de vrouw [minderjarige 1] bij zich houdt omdat zij zich zorgen maakt over, wat de vrouw noemt, seksueel misbruik door [minderjarige 2] van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] zou bij de vrouw hebben aangegeven dat [minderjarige 2] zijn geslachtsdelen aanraakt. De man erkent dat dit is gebeurd. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] stoeien met elkaar en daarbij worden soms ook de geslachtsdelen aangeraakt, overigens over en weer. De man legt de minderjarigen uit dat dit niet hoort en dat dit geen passend gedrag is. Hij corrigeert hen daarop. Wat de man betreft is er zeker geen sprake van (seksueel) misbruik. Beide minderjarigen hebben een rugzakje en zijn ongeremder in hun gedrag. Dat maakt ook dat de man daar mogelijk meer op moet corrigeren dan wellicht gebruikelijk is en dat ook doet. Vanuit school en de betrokken hulpverlening zijn nimmer dergelijke zorgen geuit over de minderjarigen. Door een zorgmelding van de vrouw bij Veilig Thuis is evenwel besloten om bij de minderjarigen het NICHD-protocol in te zetten. Op 9 januari 2025 wordt bij beide minderjarigen een interview afgenomen aan de hand van dit protocol. Tijdens dit interview zullen de minderjarigen bevraagd worden over de seksueel grensoverschrijdende handelingen die [minderjarige 2] volgens de vrouw bij [minderjarige 1] gepleegd zou hebben. Er zullen ook vragen gesteld worden op het gebied van de conflictscheiding. De vrouw blijft strijd voeren richting de man, zich uitend in de huidige aantijgingen richting [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen inmiddels een jaar bij de man en dit gaat goed. Er is geprobeerd om het contact tussen [minderjarige 2] en de vrouw te herstellen, maar helaas is dit nog niet gelukt. Door de hulpverlening is geconcludeerd dat er bij de vrouw onvoldoende waarborgen zijn om het contact tussen haar en [minderjarige 2] op een veilige manier plaats te laten vinden. [minderjarige 2] lijkt voor de vrouw te zijn afgeschreven. De vrouw heeft nu haar pijlen op [minderjarige 1] gericht, waarbij zij bezig is om een wig te drijven tussen de man en [minderjarige 1] en tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Dit doet de man veel verdriet. De man wil graag terug naar de ‘oude’ situatie, waarbij [minderjarige 1] bij hem verblijft en tweewekelijks gedurende een weekend omgang met de vrouw heeft. De videobel-gesprekken tussen hem en [minderjarige 1] , maar ook tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , verlopen goed en ontspannen. [minderjarige 1] geeft aan de man en [minderjarige 2] te missen. De man verleent zijn medewerking aan de betrokken hulpverlening en staat daar nog altijd voor open, zo ook voor het NICHD-interview dat bij de minderjarigen afgenomen gaat worden. De veiligheid van [minderjarige 1] bij hem thuis is voldoende gewaarborgd. Indien een langer verblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw aangewezen wordt geacht, wil de man graag dat het fysieke contact tussen hem en [minderjarige 1] op zo’n kort mogelijke termijn wordt hervat. Daarbij staat de man ervoor open om [minderjarige 1] te zien op een neutrale locatie in plaats van bij hem thuis.
4.2
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat er heel veel hulpverlening betrokken is bij de ouders en de minderjarigen, maar het is onvoldoende gelukt om in het vrijwillig kader te komen tot veiligheids-afspraken om de zorgen over de minderjarigen weg te nemen. Al geruime tijd zijn er zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige 2] , welke zorgen alsmaar toenemen. School geeft aan [minderjarige 2] geen passend onderwijs en begeleiding meer te kunnen bieden. Er wordt nu gesproken over een eventuele plaatsing van [minderjarige 2] bij de Hondsberg. In de thuissituatie bij de man hebben meerdere ernstige incidenten tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] plaatsgevonden, waarbij het gaat om seksueel grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 2] naar [minderjarige 1] . Het grensoverschrijdend gedrag lijkt daarbij steeds ernstiger te worden. Inmiddels spreekt [minderjarige 1] over het “in zijn kont peuteren door [minderjarige 2] ” en dat [minderjarige 2] hem doet “melken”, zoals door hem verklaard in gesprekken met de vrouw. Van deze gesprekken heeft de vrouw geluidsopnames gemaakt en de opnames zijn uitgeschreven. Ook heeft [minderjarige 1] van voormelde gedragingen van [minderjarige 2] melding gemaakt bij de betrokken hulpverlening. Het gedrag van [minderjarige 2] naar [minderjarige 1] is meerdere malen onderwerp van gesprek geweest bij de betrokken hulpverlening. De man belooft iedere keer beter toezicht op de minderjarigen te houden, maar ondanks deze toezeggingen blijven zich nieuwe incidenten voordoen. De man is niet bij machte om te voldoen aan de veiligheidsafspraken die zijn gemaakt. De vrouw heeft contact gehad met het Centrum voor Seksueel Geweld en er is een gesprek geweest met de zedenpolitie hoe strafrechtelijk om te gaan met deze situatie. De vrouw wil geen formele aangifte doen, wel wenst zij dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hulp krijgen die zij nodig hebben. De situatie is dusdanig ernstig dat meer en meer betrokkenen en hulpverleners de verklaringen van [minderjarige 1] serieus nemen. Tussen de [jeugdzorg] en Veilig Thuis is het NICDH-protocol besproken, waarna besloten is om dit protocol in te zetten bij de minderjarigen om meer duidelijkheid te krijgen over de ernst van het grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 2] naar [minderjarige 1] . Na het NICDH-interview zal duidelijker worden welke hulpverlening nodig is. Het is van belang dat de onderzoeksresultaten worden afgewacht voordat [minderjarige 1] weer bij de man in aanwezigheid van [minderjarige 2] kan verblijven. Op dit moment is de veiligheid van [minderjarige 1] bij de man onvoldoende gewaarborgd. De vrouw pleit derhalve voor een langer verblijf van [minderjarige 1] bij haar, maar dat betekent niet dat zij niet open staat voor contact tussen de man en [minderjarige 1] . Zij kan instemmen met twee keer per week contact tussen de man en [minderjarige 1] op een neutrale locatie en is bereid om hierover afspraken te maken. Contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht de vrouw op dit moment, mede met het oog op de NICDH-interviews die bij beide minderjarigen zullen worden afgenomen, niet passend. Bovendien hebben de videobelgesprekken die in de afgelopen weken tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben plaatsgevonden tot ernstige paniekaanvallen en nachtmerries bij [minderjarige 1] geleid. De vrouw wenst daarvoor hulpverlening voor [minderjarige 1] in te zetten, echter de man werkt daaraan tot op heden niet mee.
4.3
De medewerkster van de Raad heeft naar voren gebracht dat de minderjarigen sinds het uiteengaan van partijen verblijven in een spanningsvolle omgeving waarin geen sprake is van een structureel en stabiel contact tussen de minderjarigen en partijen. [minderjarige 2] heeft al een jaar geen contact met de vrouw en het contact tussen [minderjarige 1] en de man beperkt zich in de afgelopen weken tot videobelgesprekken. Dit is zeer zorgelijk. Ondanks de veelheid aan hulpverlening die in het vrijwillig kader is ingezet, blijven de zorgen over de minderjarigen en hun opvoedsituatie bestaan. Door [minderjarige 1] zijn in gesprekken met de vrouw uitspraken gedaan over seksueel overschrijdend gedrag door [minderjarige 2] . Hoewel vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de wijze waarop deze gesprekken zijn gevoerd, staat voor de Raad vast dat sprake is van een onveilige situatie van [minderjarige 1] bij de man in relatie tot [minderjarige 2]. Partijen zijn niet in staat om met elkaar constructieve afspraken te maken. Een verblijf van [minderjarige 1] bij de man behoort op dit moment niet tot de mogelijkheden. Niet alleen door de vrouw, maar ook door de hulpverlening is een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan, waarop besloten is om bij de minderjarigen het NICHD-protocol in te zetten. Dit protocol dient doorlopen te worden, waarna verdere lijnen uitgezet zullen moeten worden met betrekking tot de hulpverlening alsook het verblijf van [minderjarige 1] bij partijen. De medewerkster van de Raad acht ten aanzien van beide minderjarigen een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarigen weg te nemen en zij dient daartoe een mondeling verzoek in (de volgende dag, na schriftelijke bevestiging, geregistreerd onder zaaknummer C/02/430159 / JE RK 24-2304). Er is gezien de uitspraken die [minderjarige 1] heeft gedaan sprake van acute onveiligheid. Het lukt partijen niet om tot werkbare veiligheidsafspraken te komen. Voor beide minderjarigen is dit schadelijk: voor [minderjarige 1] omdat hij mogelijk slachtoffer is en voor [minderjarige 2] omdat hij mogelijk door zijn eigen problematiek niet kan overzien of zijn gedrag mogelijk schade aanricht. De inzet van een jeugdzorgwerker is noodzakelijk en kan niet afgewacht worden. Belangrijk is dat het fysieke contact tussen de man en [minderjarige 1] , onder regie van de jeugdzorgwerker, weer opgestart gaat worden op vooralsnog een neutrale locatie.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
5.2
Op grond van de voorliggende stukken en de toelichting door (de advocaten van) partijen staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen voldoende vast.
5.3
Zoals reeds besproken tijdens de mondelinge behandeling ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vorderingen van partijen af te wijzen. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.4
Niet in geschil is dat de vrouw [minderjarige 1] , in weerwil van de afspraken die partijen met elkaar zijn overeengekomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals neergelegd in het plan van hulpverlening van april 2024, eenzijdig bij zich heeft gehouden vanaf begin december 2024. [minderjarige 1] verblijft sindsdien volledig bij de vrouw en heeft enkele malen contact gehad met de man door middel van videobelgesprekken. Fysiek contact tussen de man en [minderjarige 1] heeft er sinds december 2024 niet meer plaatsgevonden. De vrouw heeft [minderjarige 1] bij zich gehouden omdat zij de situatie van [minderjarige 1] bij de man thuis vanwege uitspraken die [minderjarige 1] heeft gedaan over gedragingen van [minderjarige 2] , niet veilig acht voor [minderjarige 1] . Ondanks gemaakte veiligheidsafspraken blijven er zich volgens de vrouw incidenten voordoen tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarbij sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 2] naar [minderjarige 1] . De man ontkent niet dat de interactie tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet altijd goed verloopt, maar stelt daarin corrigerend te handelen. Ook geeft de man aan dat het over en weer plaatsvindt. Van seksueel misbruik door [minderjarige 2] van [minderjarige 1] is volgens de man geen sprake. De veiligheid van [minderjarige 1] is volgens de man in zijn thuissituatie voldoende gewaarborgd.
Hoewel er nog onderzoek moet plaatsvinden naar de feiten, is de voorzieningenrechter met de Raad van oordeel dat sprake is van een zeer zorgelijke situatie. Zowel naar de vrouw als de hulpverlening heeft [minderjarige 1] uitspraken gedaan over seksueel grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 2] richting hem. De uitspraken die door de vrouw zijn opgetekend gaan over gedragingen die verder gaan dan stoeigedrag over en weer. Belangrijk is dat door middel van onderzoek, waaronder het NICHD-interview dat op 9 januari 2025 bij beide minderjarigen wordt afgenomen, hierover meer duidelijkheid gaat bestaan. In afwachting van dit onderzoek acht de voorzieningenrechter een verblijf van [minderjarige 1] bij de man thuis, in aanwezigheid van [minderjarige 2] , niet in zijn belang. De veiligheid van [minderjarige 1] staat voorop, en belangrijk is dat hij serieus wordt genomen. Dit maakt dat de vordering van de man tot nakoming van de zorgregeling zoals neergelegd in het plan van hulpverlening van 2024, die overigens niet door een rechterlijke beslissing is bekrachtigd en afwijkt van de zorgregeling zoals neergelegd in het ouderschapsplan van 21 februari 2020 die wel bekrachtigd is bij beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2020, zal worden afgewezen. Hieruit volgt dat ook de vordering tot het opleggen van een dwangsom aan de vrouw (ook) zal worden afgewezen.
5.5
De vordering van de vrouw tot toevertrouwing van [minderjarige 1] aan haar is evenmin voor toewijzing vatbaar. Bij voormelde beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2020 is het hoofdverblijf van [minderjarige 1] immers bij de vrouw bepaald. De vrouw heeft dan ook geen belang bij deze vordering. Dat [minderjarige 1] sinds 24 juni 2024 in de BRP op het adres van de man staat ingeschreven, maakt dit niet anders.
5.6
Ook ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vordering van de vrouw tot vervangende toestemming om [minderjarige 1] aan te melden voor hulpverlening ten behoeve van nachtmerries, af te wijzen. Op de mondelinge behandeling is een voorlopige ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken naar aanleiding van een mondeling verzoek daartoe door de medewerkster van de Raad. Dat betekent dat op korte termijn een jeugdzorgwerker vanuit Stichting Jeugdbescherming Brabant bij partijen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken zal raken. Het is aan de jeugdzorgwerker om in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling, in overleg met partijen en de betrokken hulpverlening, nader te bepalen of de door de vrouw gewenste hulpverlening voor [minderjarige 1] noodzakelijk en in zijn belang moet worden geacht. De voorzieningenrechter acht het niet passend om hierop vooruit te lopen.
5.7
Nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en het geschil betrekking heeft op hun beider kind zal de voorzieningenrechter besluiten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vorderingen van partijen inzake de kosten van de procedure worden dan ook afgewezen.
5.8
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat partijen, in het belang van [minderjarige 1] , nadere afspraken met elkaar moeten gaan maken ten aanzien van het contact tussen [minderjarige 1] en de man, waarbij de voorzieningenrechter twee fysieke contactmomenten per week tussen de man en [minderjarige 1] op een neutrale locatie, bijvoorbeeld bij familie van de man, naast de videobelgesprekken die nu reeds plaatsvinden, aangewezen acht. [minderjarige 1] heeft de man in de afgelopen weken heel beperkt gesproken en gezien, en dit moet bijzonder moeilijk voor hem zijn nu hij tot begin december 2024 volledig bij de man woonde. Belangrijk is dat de band tussen [minderjarige 1] en de man behouden blijft en dat de man een betekenisvolle rol in het leven van [minderjarige 1] kan spelen, ook gezien de moeilijke omstandigheden waarin [minderjarige 1] op dit moment verkeert. De voorzieningenrechter spreekt dan ook de hoop uit dat de vrouw haar toezegging dat zij fysiek contact tussen de man en [minderjarige 1] twee keer per week, op woensdag en op een dag in het weekend bij familie van de man of een andere setting buitenshuis, zal ondersteunen en faciliteren, nakomt. Daarnaast benadrukt de voorzieningenrechter het belang van een structurele schoolgang van [minderjarige 1] .

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en reconventie
6.1
wijst de vorderingen van partijen af;
6.2
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2025 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.