Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 114 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op 22 maart 2024 samen met drie medeverdachten aangetroffen in een loods in Heerhugowaard, waar zij bezig waren met het scheiden van cocaïne van de deklading gember. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten een cruciale schakel vormden in de grootschalige internationale cocaïnehandel. De officier van justitie stelde dat de verdachte wist dat de cocaïne vanuit het buitenland was ingevoerd, wat werd ondersteund door bewijs dat de gember niet in Nederland groeit en dat de dozen met cocaïne een sticker droegen met 'product of Costa Rica'. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van verlengde invoer, en oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk handelden in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 40 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.