ECLI:NL:RBZWB:2025:1911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
02-122565-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging, poging tot onttrekking aan wettig gezag en mishandeling in een strafzaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1986, die werd beschuldigd van belaging van zijn voormalig partner en hun minderjarige zoon, poging tot onttrekking van de zoon aan het wettig gezag, en mishandeling van zowel de zoon als de schoonmoeder. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 21 maart 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging betrekking had op vier feiten, waarbij de verdachte in de periode van 6 maart 2023 tot en met 12 mei 2023 betrokken zou zijn geweest bij gedragingen die als strafbaar werden aangemerkt.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de belaging werd geconcludeerd dat er geen sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelden. De enkele aanwezigheid van de verdachte bij de basisschool en het meelopen naar de ingang van de school was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een poging tot onttrekking aan het wettig gezag. Evenzo werd de mishandeling van de zoon en de schoonmoeder niet wettig en overtuigend bewezen geacht, gezien de tegenstrijdige verklaringen en het gebrek aan overtuigend bewijs.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing van de rechtbank werd genomen met inachtneming van de belangen van de betrokken minderjarige en de noodzaak om duidelijkheid te scheppen over de omgang met zijn vader.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-122565-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. E.J. Teeuwen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2025, waarbij de officier van justitie mr. R. in ‘t Veld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 6 maart 2023 tot en met 7 mei 2023 [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft belaagd;
feit 2:op 12 mei 2023 heeft geprobeerd [benadeelde 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, aan het wettig gezag te onttrekken;
feit 3:op 12 mei 2023 [benadeelde 2] heeft mishandeld;
feit 4:op 12 mei 2023 [benadeelde 3] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bij feit 1 ook voor [benadeelde 2] is voldaan aan het klachtvereiste om tot vervolging over te kunnen gaan. Daarvoor is van belang dat de op [geboortedag 2] 2016 geboren [benadeelde 2] door zijn leeftijd niet zelf gerechtigd was een klacht te doen, maar wel [benadeelde 1] als zijn moeder en (dus) zijn wettelijk vertegenwoordiger in burgerlijke zaken. Dat volgt uit artikel 65, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In haar aangifte van 7 mei 2023 beschrijft [benadeelde 1] de impact die dit feit niet alleen op haar leven heeft, maar ook op dat van haar zoon. In combinatie met haar aangifte kan de rechtbank de formele klacht van [benadeelde 1] op 7 mei 2023 dan ook niet anders verstaan dan dat zij op dat moment ook namens [benadeelde 2] verzoekt om tot vervolging van verdachte voor feit 1 over te gaan. Nu ook overigens van geen reden is gebleken die tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op zitting vast dat verdachte en aangeefster [benadeelde 1] in het verleden een relatie hadden, waaruit hun zoon [benadeelde 2] is geboren. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was [benadeelde 2] niet door verdachte erkend en had [benadeelde 1] alleen het gezag over [benadeelde 2] .
Uit het dossier en de behandeling op zitting komt voorts het beeld naar voren van een gecompliceerd contact tussen [benadeelde 1] en verdachte. Dit contact verandert op verschillende momenten in positieve dan wel negatieve zin. Dit geldt ook voor de periodes voorafgaand en na afloop van de periode van 6 maart 2023 tot en met 12 mei 2023 waarop de tenlastelegging ziet. De rechtbank oordeelt echter niet over wat er in die periodes is voorgevallen en evenmin over alle verwijten die verdachte en [benadeelde 1] elkaar over en weer maken. Het oordeel van de rechtbank beperkt zich tot de feiten op de tenlastelegging.
Los van dit oordeel dat hieronder aan de orde komt, is het in het belang van [benadeelde 2] dat er duidelijkheid komt over de omgang met zijn vader. Mocht een omgangsregeling vastgesteld worden dan dient zowel verdachte als [benadeelde 1] zich hieraan te houden.
Feit 1: Belaging [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door [benadeelde 1] in haar aangifte genoemde feitelijke gedragingen van verdachte nagenoeg allemaal wettig en overtuigend bewezen worden. Dat betekent dat verdachte op 6, 22 en 24 maart 2023 daadwerkelijk aanwezig is geweest bij de school van [benadeelde 2] , waar ook [benadeelde 2] en [benadeelde 1] waren. Op 30 maart 2023 stond zijn auto in de straat achter de school en op 31 maart, 3 en 5 april 2023 reed verdachte rond bij de school. Op 5 april en 7 mei 2023 is verdachte bij de achtertuin van de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geweest.
Het gaat daarbij steeds om relatief korte momenten, waarbij op vier momenten daadwerkelijk contact is gezocht met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] : 22 en 24 maart, 5 april en 7 mei 2023. Van het in de tenlastelegging opgenomen (heimelijk) achtervolgen is niet gebleken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de bewijsbare feitelijke gedragingen aangemerkt kunnen worden als belaging zoals strafbaar gesteld in artikel 285b Sr. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Hoewel de gedragingen als hinderlijk en mogelijk als intimiderend kunnen zijn ervaren, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Het gaat om kortstondige momenten in een periode van twee maanden, waarbij bovendien maar vier keer daadwerkelijk contact is gezocht met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1.
De rechtbank neemt hierbij ook de omstandigheid in aanmerking dat er geen formele afspraken bestonden over de omgang tussen verdachte en [benadeelde 2] , maar dat er desondanks
in wisselende mate wel contact plaatsvond, al dan niet op verzoek van [benadeelde 2] en of in het bijzijn van of met toestemming van [benadeelde 1] . In die zin maakte verdachte dus op die momenten op een wederzijds gewenste wijze onderdeel uit van het persoonlijk leven van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] .
Feit 2: poging onttrekking aan gezag [benadeelde 2]
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte zich op vrijdag 12 mei 2023 tussen ongeveer 8.20 en 8.30 uur bij de basisschool van [benadeelde 2] bevond. Nadat verdachte daar [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] ( [benadeelde 3] ) trof, is hij met [benadeelde 2] meegelopen tot aan de ingang van de basisschool, het gebouw waar [benadeelde 2] naartoe onderweg was. Gedurende dit meelopen hield verdachte de hand of arm van [benadeelde 2] vast, waren [benadeelde 1] en [benadeelde 3] in de nabijheid en hield [benadeelde 1] op verschillende momenten de andere hand van [benadeelde 2] vast.
Op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat verdachte [benadeelde 2] heeft willen lostrekken of losrukken uit de handen of armen van [benadeelde 1] dan wel [benadeelde 3] en ook niet dat hij [benadeelde 2] op zijn arm of in zijn armen heeft willen meenemen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van een poging om [benadeelde 2] te onttrekken aan het wettig gezag van [benadeelde 1] . De enkele aanwezigheid van verdachte bij de basisschool en het meelopen naar de ingang van de basisschool is hiervoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2.
Feit 3: mishandeling [benadeelde 2]
Volgens de aangifte van [benadeelde 1] heeft verdachte op 12 mei 2023 [benadeelde 2] hardhandig bij zijn arm gepakt en eenmaal binnen in de basisschool zou [benadeelde 2] hebben gezegd dat hij pijn had aan zijn pols en bovenarm. Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde 1] daarentegen verklaard dat het vastpakken van [benadeelde 2] niet op een ruwe dan wel hardhandige manier was gegaan. Bij de aangifte van [benadeelde 1] is een ongedateerde foto gevoegd. Daarop ziet de rechtbank vaag enige verkleuring schuin op de rechteronderarm van [benadeelde 2] , wat sowieso niet aansluit bij pijn aan de bovenarm (en de pols). Bovendien heeft de onafhankelijke [getuige 1] alleen trekken aan een hand van [benadeelde 2] gezien: verdachte aan de ene hand en moeder aan de andere. De aangifte [benadeelde 1] wordt daarom onvoldoende ondersteund om dit feit wettig en overtuigend te kunnen bewijzen en de rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 3.
Feit: mishandeling [benadeelde 3]
Met de aangiften van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , de oma van [benadeelde 2] , beide van 12 mei 2023, en de geneeskundige verklaring van de huisarts van [benadeelde 3] van diezelfde datum bevat het dossier voldoende wettig bewijs voor feit 4. Daartegenover staan echter twee onafhankelijke ooggetuigen [getuige 1] en [getuige 2] die uitdrukkelijk verklaren dat zij geen fysiek contact tussen verdachte en [benadeelde 3] hebben gezien. Bovendien heeft [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris anders verklaard over de wijze van slaan door verdachte dan in haar aangifte. Daardoor is het wettig bewijs onvoldoende overtuigend en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 4.

5.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 3.212,58 voor de feiten 1 en 2. De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- voor feit 1. De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 600,- voor feit 4.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Brouwer, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 06 maart 2023 tot en met 07 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Woensdrecht, en/of [plaats 2] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , door:
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] veelvuldig en/of op gezette tijden ongevraagd en/of ongewild en/of heimelijk te volgen en/of achtervolgen naar en/of vanaf haar/hun/zij woning en/of de school van [benadeelde 2] en/of
- zich te begeven en/of zich op te houden in/rond/bij de woning en/of in/rond/bij de (achter)tuin van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] bij de woning en/of de school van [benadeelde 2] op te wachten en/of te bespieden en/of aan te spreken en/of met zijn auto achterna te rijden
met het oogmerk die [benadeelde 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 12 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Woensdrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een minderjarige, [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 2] 2016, beneden de twaalf jaren oud aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent te onttrekken, met dat opzet:
- zich heeft begeven naar de school van [benadeelde 2] en/of
- [benadeelde 2] heeft losgetrokken/losgerukt uit de handen/armen van zijn moeder/gezagdrager en/of oma en/of
- [benadeelde 2] op de arm/in de armen heeft meegenomen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 279 lid 2 Sr juncto art. 45 Sr)
( art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 12 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Woensdrecht zijn kind, [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 2] 2016 heeft mishandeld door die [benadeelde 1] (hardhandig) bij de pols en/of de arm, althans het (boven)lichaam, vast te pakken/grijpen/knijpen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 12 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Woensdrecht [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3] meermalen, althans eenmaal, (met een of meerdere vuisten) op/tegen het borstbeen, althans het (boven)lichaam, te slaan en/of te stompen en/of die [benadeelde 3] (hardhandig) (weg) te duwen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )