4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op zitting vast dat verdachte en aangeefster [benadeelde 1] in het verleden een relatie hadden, waaruit hun zoon [benadeelde 2] is geboren. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was [benadeelde 2] niet door verdachte erkend en had [benadeelde 1] alleen het gezag over [benadeelde 2] .
Uit het dossier en de behandeling op zitting komt voorts het beeld naar voren van een gecompliceerd contact tussen [benadeelde 1] en verdachte. Dit contact verandert op verschillende momenten in positieve dan wel negatieve zin. Dit geldt ook voor de periodes voorafgaand en na afloop van de periode van 6 maart 2023 tot en met 12 mei 2023 waarop de tenlastelegging ziet. De rechtbank oordeelt echter niet over wat er in die periodes is voorgevallen en evenmin over alle verwijten die verdachte en [benadeelde 1] elkaar over en weer maken. Het oordeel van de rechtbank beperkt zich tot de feiten op de tenlastelegging.
Los van dit oordeel dat hieronder aan de orde komt, is het in het belang van [benadeelde 2] dat er duidelijkheid komt over de omgang met zijn vader. Mocht een omgangsregeling vastgesteld worden dan dient zowel verdachte als [benadeelde 1] zich hieraan te houden.
Feit 1: Belaging [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door [benadeelde 1] in haar aangifte genoemde feitelijke gedragingen van verdachte nagenoeg allemaal wettig en overtuigend bewezen worden. Dat betekent dat verdachte op 6, 22 en 24 maart 2023 daadwerkelijk aanwezig is geweest bij de school van [benadeelde 2] , waar ook [benadeelde 2] en [benadeelde 1] waren. Op 30 maart 2023 stond zijn auto in de straat achter de school en op 31 maart, 3 en 5 april 2023 reed verdachte rond bij de school. Op 5 april en 7 mei 2023 is verdachte bij de achtertuin van de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geweest.
Het gaat daarbij steeds om relatief korte momenten, waarbij op vier momenten daadwerkelijk contact is gezocht met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] : 22 en 24 maart, 5 april en 7 mei 2023. Van het in de tenlastelegging opgenomen (heimelijk) achtervolgen is niet gebleken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de bewijsbare feitelijke gedragingen aangemerkt kunnen worden als belaging zoals strafbaar gesteld in artikel 285b Sr. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Hoewel de gedragingen als hinderlijk en mogelijk als intimiderend kunnen zijn ervaren, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Het gaat om kortstondige momenten in een periode van twee maanden, waarbij bovendien maar vier keer daadwerkelijk contact is gezocht met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1.
De rechtbank neemt hierbij ook de omstandigheid in aanmerking dat er geen formele afspraken bestonden over de omgang tussen verdachte en [benadeelde 2] , maar dat er desondanks
in wisselende mate wel contact plaatsvond, al dan niet op verzoek van [benadeelde 2] en of in het bijzijn van of met toestemming van [benadeelde 1] . In die zin maakte verdachte dus op die momenten op een wederzijds gewenste wijze onderdeel uit van het persoonlijk leven van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] .
Feit 2: poging onttrekking aan gezag [benadeelde 2]
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte zich op vrijdag 12 mei 2023 tussen ongeveer 8.20 en 8.30 uur bij de basisschool van [benadeelde 2] bevond. Nadat verdachte daar [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] ( [benadeelde 3] ) trof, is hij met [benadeelde 2] meegelopen tot aan de ingang van de basisschool, het gebouw waar [benadeelde 2] naartoe onderweg was. Gedurende dit meelopen hield verdachte de hand of arm van [benadeelde 2] vast, waren [benadeelde 1] en [benadeelde 3] in de nabijheid en hield [benadeelde 1] op verschillende momenten de andere hand van [benadeelde 2] vast.
Op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat verdachte [benadeelde 2] heeft willen lostrekken of losrukken uit de handen of armen van [benadeelde 1] dan wel [benadeelde 3] en ook niet dat hij [benadeelde 2] op zijn arm of in zijn armen heeft willen meenemen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van een poging om [benadeelde 2] te onttrekken aan het wettig gezag van [benadeelde 1] . De enkele aanwezigheid van verdachte bij de basisschool en het meelopen naar de ingang van de basisschool is hiervoor onvoldoende. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2.
Feit 3: mishandeling [benadeelde 2]
Volgens de aangifte van [benadeelde 1] heeft verdachte op 12 mei 2023 [benadeelde 2] hardhandig bij zijn arm gepakt en eenmaal binnen in de basisschool zou [benadeelde 2] hebben gezegd dat hij pijn had aan zijn pols en bovenarm. Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde 1] daarentegen verklaard dat het vastpakken van [benadeelde 2] niet op een ruwe dan wel hardhandige manier was gegaan. Bij de aangifte van [benadeelde 1] is een ongedateerde foto gevoegd. Daarop ziet de rechtbank vaag enige verkleuring schuin op de rechteronderarm van [benadeelde 2] , wat sowieso niet aansluit bij pijn aan de bovenarm (en de pols). Bovendien heeft de onafhankelijke [getuige 1] alleen trekken aan een hand van [benadeelde 2] gezien: verdachte aan de ene hand en moeder aan de andere. De aangifte [benadeelde 1] wordt daarom onvoldoende ondersteund om dit feit wettig en overtuigend te kunnen bewijzen en de rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 3.
Feit: mishandeling [benadeelde 3]
Met de aangiften van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , de oma van [benadeelde 2] , beide van 12 mei 2023, en de geneeskundige verklaring van de huisarts van [benadeelde 3] van diezelfde datum bevat het dossier voldoende wettig bewijs voor feit 4. Daartegenover staan echter twee onafhankelijke ooggetuigen [getuige 1] en [getuige 2] die uitdrukkelijk verklaren dat zij geen fysiek contact tussen verdachte en [benadeelde 3] hebben gezien. Bovendien heeft [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris anders verklaard over de wijze van slaan door verdachte dan in haar aangifte. Daardoor is het wettig bewijs onvoldoende overtuigend en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 4.