ECLI:NL:RBZWB:2025:1917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
11361706 \ CV EXPL 24-3784
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning na betalingsachterstand door huurders

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting WonenBreburg, ontbinding van de huurovereenkomst met twee broers, [huurder 1] en [huurder 2], en ontruiming van de woning wegens huurachterstand. De broers hebben een huurovereenkomst gesloten voor een woning in Breda, maar na de verhuizing van [huurder 1] heeft hij de overeenkomst niet opgezegd, ondanks dat de verhuurder dit had aangegeven. [huurder 2] blijft in de woning, maar weigert te betalen, stellende dat hij niet meer in de woning woont en niet op de hoogte was van de betalingsachterstand. De rechtbank oordeelt dat de huurders toerekenbaar tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen, aangezien de huurachterstand van € 4.663,46 tot en met oktober 2024 gelijkstaat aan meer dan zeven huurtermijnen. De kantonrechter verleent verstek tegen [huurder 1] omdat hij niet is verschenen. De vorderingen van WonenBreburg worden toegewezen, en de huurovereenkomst wordt ontbonden. Beide broers worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. De rechter oordeelt dat de verhuurder recht heeft op ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, en dat de huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer 11361706 \ CV EXPL 24-3784
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
Stichting WonenBreburg
gevestigd te Tilburg
eisende partij
hierna genoemd: WonenBreburg
gemachtigde: mr. E. Rooms (Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders B.V.)
tegen

1.[huurder 1]

wonende te [plaats]
niet verschenen
en
2. [huurder 2]
wonende te [plaats]
procederend in persoon
gedaagde partijen
hierna genoemd: [huurder 1] en [huurder 2]

1.De zaak in het kort

In deze zaak vordert verhuurder WonenBreburg dat een met [huurder 1] en
[huurder 2] gesloten huurovereenkomst wordt ontbonden en dat beiden worden veroordeeld om de gehuurde woning te ontruimen en de achterstallige huur te betalen. Gedaagde [huurder 1] voert geen verweer. Gedaagde [huurder 2] is het er niet mee eens dat hij iets zou moeten betalen. Hij zegt dat hij al lange tijd niet meer in de betreffende woning woont en dat de verhuurder hem nooit eerder over een betalings-achterstand heeft geïnformeerd.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de twee op 15 oktober 2024 uitgebrachte dagvaardingen;
- de conclusie van antwoord van [huurder 2];
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek van [huurder 2];
- de akte uitlaten producties van WonenBreburg.

3. De feiten

3.1.
Met ingang van 1 februari 2015 verhuurt WonenBreburg aan [huurder 1] en [huurder 2] de woonruimte aan het [adres].
3.2.
Betaling van de maandelijks verschuldigde huur geschiedt volgens artikel 4.4. door middel van automatische incasso van de bankrekening van huurder, die er voor instaat dat het saldo op zijn betaalrekening op de eerste dag van de maand toereikend is.
3.3.
De maandelijks verschuldigde huur, vermeerderd met een voorschotbedrag in verband met de vergoeding voor de levering van zaken en diensten bedraagt op dit moment € 655,54.
3.4.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden woonruimte van WonenBreburg van toepassing. Daarin is in artikel 2.3 bepaald dat elk van de huurders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag van de geldende huurprijs en het voorschot voor zaken en diensten en voor alle overige verplichtingen die voorvloeien uit de huurovereenkomst en de wet. In artikel 10 is beschreven hoe een huurder de huurovereen-komst opzegt.
3.5.
Op 25 september 2024 heeft WonenBreburg ten aanzien van [huurder 1] aan de gemeente Breda melding gedaan als bedoeld in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening.

4.Het geschil

4.1.
WonenBreburg vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de tussen haar en [huurder 1] en [huurder 2] bestaande huurovereenkomst betreffende de woning aan het [adres] te ontbinden,
[huurder 1] en [huurder 2] te veroordelen die woning te ontruimen en beiden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 4.663,46 wegens huurachterstand tot en met de maand oktober 2024 en rente, vermeerderd met € 655,54 voor elke maand nadien tot aan de ontruiming en met de kosten van deze procedure.
4.2.
WonenBreburg legt aan die vorderingen ten grondslag dat [huurder 1] en [huurder 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis uit de huurovereenkomst door de huur onbetaald te laten. Ondanks aanmaning en sommatie zijn zij daarmee in gebreke gebleven. Er is sprake van verzuim. Naast betaling van de huur-achterstand maakt WonenBreburg aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente vanaf de dag dat sprake is van verzuim. Er is bovendien sprake van een herhaaldelijk tekortschieten in de nakoming van de betalingsverplichting door [huurder 1] en [huurder 2], aldus WonenBreburg. Van haar kan niet worden gevergd dat beiden nog langer in het genot van het gehuurde worden gelaten. WonenBreburg heeft recht en belang om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te vorderen. Op grond van de bepalingen in het huurcontract zijn [huurder 1] en [huurder 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst.
4.3.
[huurder 2] voert verweer. Hij stelt dat hij sinds 17 april 2023 andere woonruimte huurt. Zijn adreswijziging heeft hij bij de gemeente Breda gemeld. Door de dagvaarding vernam hij voor het eerst van de betalingsachterstand. Hij was er niet van op de hoogte dat zijn broer moest deelnemen aan schuldhulpverlening via de gemeente. Zelf is hij daar nooit voor uitgenodigd. WonenBreburg heeft hem gedurende 1,5 jaar niet geïnformeerd, hij is nooit uitgenodigd voor een gesprek, noch heeft WonenBreburg hem aangeschreven of gebeld. Voor hem is duidelijk dat WonenBreburg hem niet meer als huurder beschouwde. WonenBreburg heeft ook alleen zijn broer bij de gemeente aangemeld voor schuldhulp-verlening. Hij vindt het niet terecht dat WonenBreburg wil dat hij meebetaalt aan afbetaling van de huurachterstand die zijn broer heeft laten ontstaan.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat [huurder 1], hoewel hij behoorlijk werd gedagvaard, niet op de in de dagvaarding vermelde zitting is verschenen en ook niet een schriftelijk op de dagvaarding heeft gereageerd of om uitstel van de behandeling van de zaak heeft verzocht. Om die reden wordt tegen hem verstek verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt dit vonnis echter ook ten opzichte van hem als een vonnis dat op tegenspraak is gewezen.
5.2.
Verder wordt vastgesteld dat de in de dagvaarding vermelde huurachterstand niet wordt weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het hier om een ernstige tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichtingen van huurders. Immers is bij een maandelijks verschuldigde huur van € 655,54 een achterstand van € 4.663,46 tot en met de maand oktober 2024 reeds gelijk aan ruim zeven huurtermijnen. En niet is gesteld of gebleken dat gedurende het verloop van deze procedure de achterstand (ten dele) is ingelopen, noch dat de lopende huurtermijnen wel zijn betaald. Daarvan uitgaande bestaat geen reden om huurder(s) nog langer in het genot van de woning te laten. Dit zou alleen anders kunnen zijn wanneer de tekortkoming vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis een ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt [1] maar voor een dergelijke uitzondering is in dit geval geen plaats, gelet op het verweer van [huurder 2] en het ontbreken van verweer van [huurder 1] waardoor niet kan worden vastgesteld of hij in aanmerking komt voor schuldhulpverlening vanwege de gemeente. De huurovereenkomst zal dan ook worden ontbonden en een veroordeling tot ontruiming van de woning zal worden uitgesproken.
5.3.
De vorderingen tot betaling van de in de dagvaarding vermelde huurachterstand, van de tot vandaag verschuldigde huur en van de schadevergoeding gelijk aan de huurprijs tot en met de maand waarin de woning is ontruimd, zullen eveneens worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente. [huurder 1] voert daartegen geen verweer, terwijl het verweer van [huurder 2] wordt verworpen. Weliswaar stelt
[huurder 2] dat hij is verhuisd en de woning heeft verlaten, maar hij heeft de huurovereen-komst niet opgezegd. In de e-mail die WonenBreburg op 9 februari 2023 aan hem stuurde schreef een medewerker van WonenBreburg in reactie op [huurder 2]’s aankondiging dat hij in maart zou verhuizen: “
Mocht je weggaan, dien je nog wel afstand van je huurrechten te doen. Tot het moment dat wij die ontvangen en verwerkt hebben je nog wel aansprakelijk voor de huurschuld.” [huurder 2] erkent dat hij de huurovereenkomst niet heeft opgezegd. Wel volgt uit zijn verweer dat WonenBreburg uit de omstandigheden had kunnen afleiden dat hij geen huurder meer was maar daarbij lijkt hij de mogelijkheden van WonenBreburg om persoonlijke gegevens zoals informatie uit de gemeentelijke basisregistratie te verkrijgen, te overschatten. Die kon alleen de deurwaarder opvragen op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht. Verder kan [huurder 2] van een organisatie als WonenBreburg niet verwachten dat die wetenschap heeft van de (slechte) relatie met zijn broer en/of dat zij hem op een andere wijze dan per brief aan het adres van het mede door hem gehuurde benadert over een bestaande huurschuld. Ook [huurder 2] zal daarom tot betaling van die achterstand worden veroordeeld.
5.4.
De veroordelingen tot betaling van geldbedragen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [huurder 1] als [huurder 2] kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als één van beiden (een deel) betaalt, dan hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De proceskosten

6.1.
[huurder 1] en [huurder 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van WonenBreburg worden vastgesteld op:
- kosten van twee dagvaardingen
273,45
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
Totaal
1.311,45
6.2.
De in beide dagvaardingen begrepen vergoeding voor ‘kosten info DBR’ is niet toewijsbaar nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Niet valt in te zien dat kosten in verband met (het raadplegen van) het digitaal beslagregister waarvoor deze vergoeding onder de noemer verschotten wordt gevorderd, noodzakelijk zijn gemaakt voor de goede verrichting van de betreffende ambtshandeling, in casu het uitbrengen van de dagvaarding, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1, onder a van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechts-deurwaarders. Op de gezamenlijke explootkosten wordt daarom € 1,33 (€ 1,10 plus btw) in mindering gebracht.

7.De beslissing

De kantonrechter
7.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woning met aanhorigheden, staande en gelegen aan het [adres];
7.2.
veroordeelt [huurder 1] en [huurder 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis voormelde woning c.a. met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en die woning onder afgifte van de sleutels daarvan en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen;
7.3.
veroordeelt [huurder 1] en [huurder 2] hoofdelijk om aan WonenBreburg te betalen een bedrag van € 4.663,46 wegens huur(achterstand) tot en met de maand oktober 2024 en rente, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 4.634,54 vanaf 9 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling;
7.4.
veroordeelt [huurder 1] en [huurder 2] hoofdelijk om ter zake van huur dan wel gebruiksvergoeding aan WonenBreburg te betalen een bedrag van € 655,54 per maand, voor elke maand na 31 oktober 2024 tot en met de maand waarin voormelde woning c.a. volledig is ontruimd en aan WonenBreburg ter beschikking is gesteld;
7.5.
veroordeelt [huurder 1] en [huurder 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.311,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening indien [huurder 1] en [huurder 2] niet tijdig aan bovenstaande veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
7.6.
verklaart de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 lid 1 BW.