ECLI:NL:RBZWB:2025:1953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/02/428799 / FA RK 24-5346
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, die de minderjarigen sinds februari 2024 bij zich heeft, verzoekt om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te vestigen, een wijziging van de zorgregeling en een verhoging van de kinderalimentatie die de vrouw aan hem moet betalen. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om afwijzing of niet-ontvankelijkheid van de verzoeken van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling en dat er zorgen zijn over de situatie bij de vrouw. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de man blijven wonen, gezien de stabiliteit die hij biedt en de zorgen die er zijn over de vrouw. De rechtbank wijzigt het hoofdverblijf van de kinderen naar de man en legt een zorgregeling vast waarbij de vrouw begeleid contact heeft met de kinderen. Tevens wordt de kinderalimentatie van de vrouw vastgesteld op nihil, gezien de gewijzigde omstandigheden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/428799 / FA RK 24-5346
datum uitspraak: 1 april 2025
beschikking over wijziging hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. L.A.E. Bregonje-Voermans in Terneuzen,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer in Terneuzen,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016;
-
[minderjarige 2],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2018.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.
Informant in deze procedure is:
de Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Middelburg,

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 14 november 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Bregonje-Voermans van 2 december 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. de Vleesschauwer van 13 januari 2025, met bijlagen;
- de brief van 20 januari 2025 van mr. Bregonje-Voermans, met bijlagen;
- de brief van mr. de Vleesschauwer van 20 januari 2025, met bijlage;
- de door mr. De Vleesschauwer tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 23 januari 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad en twee vertegenwoordigers namens de GI. Tijdens deze mondelinge behandeling is ook het verzoek besproken van de Raad in de procedure met kenmerk C/02/428301 JE RK 24-1985.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn geregistreerd partners geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 augustus 2021 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en deze beschikking is op 15 september 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.4
Bij beschikking van 10 maart 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 10 september 2025.
2.5
Bij beschikking van 7 maart 2023 is een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, met ingang van 7 maart 2023. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 10 juni 2025.
2.6
Op grond van voornoemde machtiging verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt:
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem zal zijn;
- een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen inhoudende dat de huidige contactmomenten tussen de kinderen en de vrouw worden vastgelegd, waarbij wordt bepaald dat in overleg met de hulpverlening de contacten tussen de vrouw en de kinderen uitgebreid kunnen worden, met als uiteindelijke doel (mits haalbaar en veilig voor de kinderen) dat de kinderen gedurende een weekend bij de moeder zullen verblijven, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de vrouw te veroordelen om met ingang van 1 november 2024, althans datum van indiening van het verzoekschrift, als bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bedrag te voldoen van € 275,- per kind per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De standpunten
4.1
Door en namens de man wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Partijen hebben in augustus 2021 een ouderschapsplan met elkaar gesloten waarin zij zijn overeengekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend in de 14 dagen en de andere week op woensdag van 17.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven. Hulpverlening in het vrijwillige kader had zorgen over de slechte verstandhouding tussen de ouders en over het handelen van de vrouw ten opzichte van de kinderen. Dit heeft geleid tot een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], uitgesproken op 10 maart 2022. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 10 september 2025. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds februari 2024 bij de man. Hij biedt ze een stabiele opvoedomgeving en er zijn geen zorgen vanuit de hulpverlening geuit. De vrouw is het niet eens met de machtiging tot uithuisplaatsing en heeft zowel tegen de verlenging van de machtiging van 6 juni 2024 als die uitgesproken is op 6 september 2024 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft beide beschikkingen bekrachtigd. Zowel de man als de hulpverlening hebben zorgen over de situatie bij de vrouw thuis en over haar beperkte leerbaarheid. De kinderen geven nog steeds aan dat zij bang zijn voor hun moeder. Uit de verslagen van de wekelijkse contactmomenten tussen de vrouw en de kinderen komen nog veel zorgen naar voren. Dit blijkt ook wel uit het verslag van de omgangsbegeleidster dat als productie 12 bij het verzoekschrift is gevoegd. Vanwege de zorgen die er zijn willen de kinderen ook geen onbegeleid contact met hun moeder. De verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing van steeds 3 maanden leveren telkens stress en onzekerheid op. De man wenst dat het hoofdverblijf van de kinderen wordt gewijzigd en bij hem wordt bepaald. Op die manier ontstaat er rust. Ook de GI vindt een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar de man in het belang van de kinderen. Naast een wijziging van het hoofdverblijf verzoekt de man ook een wijziging van de zorgregeling. De kinderen willen alleen onder begeleiding contact met hun moeder. Er vindt nu iedere week op maandag en dinsdag uit school onder begeleiding omgang tussen de kinderen en de vrouw plaats. De kinderen hebben hun vertrouwen in moeder verloren en eerder ook in de hulpverlening omdat er niets met hun signalen werd gedaan. De ingezette hulpverlening heeft ook niet tot resultaat geleid. Uit het uitgevoerde NICHD-onderzoek blijkt dat de verhouding tussen de vrouw en de kinderen ernstig verstoord is. Middels het hulpverleningstraject van [organisatie] moet er gewerkt worden aan deze verstandhouding. Het is in het belang van de kinderen dat de zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat de contactmomenten tussen de vrouw en de kinderen in overleg met de hulpverlening worden bepaald en uitgebreid en dat wordt toegewerkt naar een regeling van één weekend in de 14 dagen van vrijdag uit school tot maandagmorgen voor school. Tenslotte verzoekt de man een wijziging van de kinderalimentatie. Sinds april 2024 betaalt de man geen bijdrage meer aan de vrouw, maar de vrouw betaalt ook geen bijdrage aan de man. In het ouderschapsplan van augustus 2021 is een door de man te betalen bijdrage van € 236,- per kind per maand vastgelegd. Bij beschikking van 7 juli 2023 is deze bijdrage gewijzigd naar een bijdrage van € 165,- per kind per maand. De man acht de vrouw in staat tot betaling van een bijdrage van € 275,- per kind per maand. De man heeft nog een kind waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Ook hiermee moet rekening worden gehouden bij het vaststellen van de bijdrage.
4.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man. Het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen komt te vroeg. Het is belangrijk dat eerst het hulpverleningstraject bij [organisatie] wordt doorlopen. Dit is in eerdere beschikkingen omtrent de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ook steeds gezegd en ook het hof heeft het in de recente uitspraken rondom het hoger beroep nog eens bevestigd. Door het hoofdverblijf van de kinderen nu te wijzigen wordt voorbijgegaan aan het behandelplan bij [organisatie]. De man heeft ook geen belang bij zijn verzoek om het hoofdverblijf van de kinderen nu te wijzigen. Op dit moment is verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing de geijkte route. Ondanks dat de vrouw hoger beroep tegen de verlengingen heeft ingesteld beseft ze dat dit de weg is die gevolgd moet worden. De vrouw heeft het gevoel dat zij steeds onder een vergrootglas wordt gelegd. Tot vorig jaar januari was er allerlei hulpverlening betrokken en werd er zelfs gekeken naar een zorgregeling op basis van co-ouderschap. Nu wordt er allerlei hulpverlening aan haar zijde ingezet en heeft de vrouw het gevoel dat zij steeds verder het moeras in wordt getrokken. Bij de man gebeurt dat niet. De vrouw maakt zich echter ook zorgen om de situatie bij de man. De man werkt 6 dagen in de week en er wordt geen hulpverlening bij hem ingezet terwijl er wel zorgen zijn over de kinderen. Dit blijkt ook uit de berichten van school die de vrouw heeft overgelegd. De vrouw vindt het dan ook nodig dat er hulpverlening voor de kinderen wordt ingezet. De communicatie tussen de ouders is minimaal dus de vrouw ontvangt van de man ook heel weinig informatie over hoe het gaat met de kinderen. Het traject bij [organisatie] is nog steeds niet opgestart. Er zijn nog geen behandelingen geweest. Eerst moet dat traject worden afgewacht voordat terug kan worden gewerkt aan thuisplaatsing van de kinderen bij de vrouw of voordat op het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf kan worden beslist. Nu het hoofdverblijf van de kinderen wijzigen druist in tegen de lijn die is uitgezet. De vrouw wordt verweten dat zij ervoor heeft gezorgd dat het hulpverleningstraject bij [organisatie] wordt opgehouden. Maar dat is niet zo. Het is aan de GI om stevig de regie te blijven voeren. De GI heeft onvoldoende actief opgetreden en is nodig dat zij nu stappen gaan zetten. De vrouw vindt ook dat de kinderen duidelijkheid moeten krijgen maar die duidelijkheid wordt hen ook geboden als de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd. Daarvoor is het niet nodig dat het hoofdverblijf nu wordt gewijzigd. Bij een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing weten de kinderen ook dat ze voorlopig nog bij hun vader zullen wonen. De vrouw hoopt dat de omgang met de kinderen op korte termijn uitgebreid kan worden want ze ziet ze nu maar 2 keer in de week eventjes uit school en dan ook nog begeleid. Ze hoopt dat de kinderen ook eens bij haar kunnen komen logeren. De vrouw verzoekt de beslissing op de verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling aan te houden. Voordat op deze verzoeken kan worden beslist moet de uitkomst van het hulpverleningstraject bij [organisatie] worden afgewacht. Ten aanzien van het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie voert de vrouw aan dat voor een juiste berekening van de draagkracht van de man ook de stukken over 2024 moeten worden betrokken. Uit de cijfers over de jaren 2021, 2022 en 2023 blijkt dat er sprake is van een stijgende lijn en daarmee moet rekening worden gehouden bij het bepalen van de draagkracht van de man. De vrouw ontvangt een WIA-uitkering en zij heeft aldus een minimale draagkracht.
4.3
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de Raad zich kan voorstellen dat de beslissing op het verzoek omtrent het hoofdverblijf wordt aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het hulpverleningstraject bij [organisatie]. Het is dan wel belangrijk dat er meer duidelijkheid komt over een opvoedvisie en dat er gekeken moet worden wat het belang van de kinderen is. Aan de andere kant biedt een wijziging van het hoofdverblijf ook duidelijkheid en kan gekeken worden binnen het hulpverleningstraject bij [organisatie] hoe de omgang tussen de vrouw en de kinderen eruit kan komen te zien. Er vindt nu nog begeleide omgang tussen de vrouw en de kinderen plaats en de stap naar logeren is dan best groot. Daarvoor moeten eerst nog kleinere stapjes in de opbouw worden gezet. Het tempo van de kinderen moet daarbij leidend zijn. De kinderen lijken nu nog niet toe te zijn aan onbegeleide omgang met de vrouw. Het is ook belangrijk dat de vrouw hulp krijgt bij het verkrijgen van inzicht in wat de kinderen hebben meegemaakt en ervaren en dat zij gaat inzien wat de geschiedenis met hen heeft gedaan. Als de kinderen niet voelen dat zij erkenning van hun moeder krijgen, dan zullen ze een blokkade blijven voelen.
4.4
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het belangrijk is dat het hulpverleningstraject bij [organisatie] wordt gestart. Dit traject is vertraagd omdat er sprake was van een wachtlijst en de afspraken moeilijk in te plannen bleken. De vrouw heeft inmiddels een intake gehad en de intake voor de man staat gepland. Het voortzetten van het traject bij [organisatie] kan door middel van een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing maar ook bij een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar hun vader. Het is in ieder geval belangrijk dat de situatie voor de kinderen gedurende dit traject hetzelfde blijft en zij dus (voorlopig) bij hun vader blijven wonen. De GI ging ervan uit dat de vrouw het eens was met wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar hun vader. Dat had zij eerder ook aangegeven. De GI heeft zich nog niet gebogen over een opvoedvisie omdat het traject bij [organisatie] nog moet starten. De GI vindt dat de omgang tussen de vrouw en de kinderen moet plaatsvinden op de wijze zoals nu gebeurt, namelijk op maandag en dinsdag na school voor de duur van een paar uur, begeleid. Eventuele omgang moet heel nauwkeurig worden onderzocht en opgevolgd gelet op de bezwaren die vanuit de kinderen naar voren komen over het contact met hun moeder.
Hoofdverblijf en zorgregeling
4.5
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt. De rechter moet eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken (artikel 1:253a lid 5 Burgerlijk Wetboek/BW).
4.6
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen niet in staat zijn om met elkaar afspraken te maken over het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorgregeling. De rechtbank zal dan ook een beslissing nemen op de verzoeken van de man.
4.7
Partijen hebben op 2 respectievelijk 4 augustus 2021 een ouderschapsplan met elkaar gesloten waarin zij onder meer zijn overeengekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw is en waarin een zorgregeling is vastgelegd die inhoudt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2], kort gezegd, één weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend voor school, alsmede éen keer in de veertien dagen op woensdag van 17.00 uur tot 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijven. Dit ouderschapsplan maakt onderdeel uit van de beschikking van 18 augustus 2021 waarin de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen is uitgesproken.
Hoofdverblijf
4.8
Gebleken is dat het traject van [organisatie] pas recent is gestart. De vrouw heeft een eerste intakegesprek gehad en het intakegesprek van de man staat gepland. De rechtbank is van oordeel dat het voor een goede kans van slagen van het traject bij [organisatie] en voor het op een juiste manier werken aan de band tussen de vrouw en de kinderen belangrijk is dat er geen wijziging komt in het verblijf van de minderjarigen bij hun vader.
4.9
De minderjarigen verblijven nu ruim een jaar op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij hun vader en het is in hun belang dat zij daar gedurende de duur van het traject bij [organisatie] ook blijven. De kinderen ontwikkelen zich naar behoren en ervaren rust bij de man. De minderjarigen ervaren tegelijkertijd weerstand in het contact met hun moeder en er is momenteel twee keer in de week begeleid contact gedurende een aantal uren. Uit de stukken en uit hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling blijkt dat de vrouw de minderjarigen weinig tot geen erkenning kan geven voor die gevoelde weerstand en ook geen inzicht toont in haar eigen rol daarin.
4.1
De rechtbank overweegt dat er momenteel op korte termijn geen zicht is op een (terug)thuisplaatsing bij de vrouw. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen naar de man in het belang van de minderjarigen is en voor duidelijkheid en rust zal zorgen. Het is niet in het belang van de minderjarigen om daarover nog langer in onzekerheid te verkeren, temeer nu er telkens opnieuw spanning ontstaat omdat de vrouw het niet eens is met de machtigingen uithuisplaatsing en hoger beroep instelt. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de man heeft gesteld dat de vele verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing voor onrust zorgen zowel bij hem als bij de minderjarigen. De rechtbank gaat er vanuit dat duidelijkheid omtrent hun hoofdverblijf rust met zich brengt, wat meteen meer ruimte biedt voor de minderjarigen om het traject Basic-Trust aan te gaan.
4.11
De rechtbank volgt de stelling van de vrouw niet dat in de eerdere uitspraken rondom de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, ook in de recente uitspraak van het hof, is overwogen dat eerst het traject bij [organisatie] moet worden afgerond voordat het hoofdverblijf van de minderjarigen eventueel kan worden gewijzigd. In deze uitspraken is overwogen dat het van belang is dat het traject bij [organisatie] gaat starten om meer zicht te krijgen op de relatie tussen de vrouw en de minderjarigen en om daarna te bepalen welke verblijfplaats aansluit bij de minderjarigen en welke zorgregeling hierbij passend is. De rechtbank acht het – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.7; 4.8; 4.9 en 4.10 – van belang voor de minderjarigen dat zij in afwachting van de resultaten van het [organisatie] traject – waaruit evenzeer kan blijken dat de minderjarigen wellicht weer voor een groter gedeelte bij de vrouw kunnen verblijven – zij rust en duidelijkheid ervaren over hun huidige hoofdverblijf.
Zorgregeling
4.12
Er vindt momenteel twee keer per week, op de maandag en de dinsdag, voor de duur van een aantal uur begeleide omgang tussen de vrouw en de minderjarigen plaats. Gelet op deze huidige situatie zal de rechtbank deze regeling als zorgregeling vastleggen. De man staat ook achter deze vorm van contact tussen de vrouw en de minderjarigen. Aan de hand van de ontwikkelingen binnen de ondertoezichtstelling en het traject bij [organisatie] kan, onder regie van de GI en op tempo van de minderjarigen, gewerkt worden aan uitbreiding van de omgang in duur en worden toegewerkt naar onbegeleide omgang. De rechtbank verwacht van de GI dat zij voortvarend te werk gaat nu het traject bij [organisatie] vertraging heeft opgelopen en pas recent is gestart. De rechtbank hoopt dat de komende maanden stappen kunnen worden gezet in de behandeling en de uitbreiding van de omgang tussen de vrouw en de minderjarigen.
4.13
De rechtbank kan zich voorstellen dat de vrouw het gevoel heeft dat zij - door alles wat er is gebeurd en ook door alles wat wordt ingezet - geen moeder van de minderjarigen (meer) mag zijn. De rechtbank stelt voorop dat de vrouw de moeder is en zal blijven van de minderjarigen. Alle hulpverlening die nu wordt ingezet is erop gericht om de weerstand die de minderjarigen voelen tegen contact met hun moeder weg te nemen en te werken aan herstel van hun band.
Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden
4.14
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juli 2023 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gewijzigd naar € 165,- per kind per maand. Inmiddels verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds februari 2024 bij de man. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een onderzoek naar de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken. De man kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie.
4.15
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte minderjarigen
4.16
Tussen partijen staat vast dat de behoefte van de minderjarigen in het verleden op € 343,- per kind per maand is vastgesteld en momenteel, na indexering, € 408,76 per kind per maand bedraagt.
Draagkracht
4.17
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van de minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2025 bij inkomens vanaf € 2.125,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 2.125,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
4.18
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de minderjarigen becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht vrouw
4.19
Voor de vaststelling van het NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van de volgende gegevens. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw inkomsten uit arbeid verdient. De vrouw heeft deze stelling naar het oordeel van de rechtbank voldoende en gemotiveerd betwist. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij werkzaamheden heeft verricht in het kader van haar re-integratie met behoud van haar uitkering en dat zij voor deze werkzaamheden geen inkomsten heeft ontvangen. De rechtbank zal dan ook rekenen met de door mr. De Vleesschauwer in het geding gebrachte uitkeringsspecificaties ter zake van de WIA-uitkering die de vrouw ontvangt. De vrouw heeft volgens deze uitkeringsspecificaties een inkomen van € 1.616,90 bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting) de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 1.470,- per maand. De vrouw (zijnde de niet-verzorgende ouder) heeft een inkomen lager dan € 1.875,= netto per maand. Dit betekent dat de rechtbank zal uitgaan van een minimumdraagkracht van € 50,- per maand voor twee kinderen. De draagkracht van de vrouw is dan volgens de tabel van € 25,- per kind per maand.
4.2
De rechtbank houdt geen rekening met de aflossing die de vrouw betaalt op de schuld aan de man ter zake van teveel ontvangen kinderalimentatie. Onweersproken is gesteld dat de vrouw deze schuld had kunnen voorkomen. Daarnaast zou dat betekenen dat de man indirect meebetaalt aan de aflossing van het bedrag dat hij aan de vrouw teveel heeft betaald.
Draagkracht man
4.21
Voor de vaststelling van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken gegevens. De man werkt als zelfstandig ondernemer. De vrouw heeft gesteld dat er in de jaarstukken sprake is van een stijgende lijn. De cijfers over de jaren 2021 en 2022 kunnen niet als uitgangspunt worden genomen voor de berekening van de draagkracht van de man, nu in die jaren sprake was van corona. Voor een juiste berekening van de draagkracht van de man dient dan ook gerekend te worden met de jaarcijfers over het jaar 2024. De vrouw heeft gerekend met een gemiddelde winst voor de man van € 71.000,-. Ook heeft de man veel privé-onttrekkingen gedaan waarmee rekening moet worden gehouden.
4.22
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat gerekend moet worden met de jaarstukken over het jaar 2024. Gelet op de aard van de werkzaamheden van de man zal de rechtbank rekenen met de gemiddelde winst uit onderneming van de man over de jaren 2021, 2022 en 2023, conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen en zoals blijkt uit de in het geding gebrachte aangiften inkomstenbelasting. De bruto winst uit onderneming bedroeg in 2021 bedroeg € 47.161,-, in 2022 € 27.686,- en in 2023 € 71.294,- Dit leidt tot een gemiddelde bruto winst uit onderneming van € 48.714,-. De rechtbank houdt rekening met de toepasselijke ondernemersaftrek (de zelfstandigenaftrek) en mkb-winstvrijstelling, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 2.630,- per jaar, de van toepassing zijnde heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Daarnaast komt de man met dit inkomen in aanmerking voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 4.626,- op jaarbasis. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 4.074,- per maand. De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 1.079,- per maand.
4.23
De man heeft onbetwist gesteld dat rekening moet worden gehouden met zijn onderhoudsverplichting voor zijn minderjarige kind uit een eerdere relatie. De man heeft eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gesteld dat zijn volledige draagkracht verdeeld moet worden over alle drie zijn kinderen. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt echter dat zijn bijdrage voor het minderjarige kind uit een eerdere relatie een bedrag betreft van € 273,-. Omdat dat een lager bedrag is, dan de volledige draagkracht van de man door drie te delen (€ 1.079,- / 3 = € 360,-), zal de rechtbank van dat bedrag uitgaan. Aldus resteert een draagkracht van de man van € 806,- per maand.
4.24
De verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 806,- / € 856,- x € 818,- = € 740,-
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 50,- / € 856,- x € 818,- = € 48,-.
Zorgkorting
4.25
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 5% op de door de vrouw verschuldigde kinderbijdrage. De vrouw maakt daartegen bezwaar en stelt dat rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 15%.
4.26
De vrouw heeft gemiddeld bijna één dag per week de zorg voor de minderjarigen, zodat een zorgkorting geldt van 15%. Nu de behoefte van de minderjarigen € 408,76 per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 61,35 per maand.
4.27
Het aandeel van de vrouw wordt verminderd met dit bedrag. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Ingangsdatum
4.28
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van de bijdrage laten ingaan op 14 november 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de vrouw vanaf dat moment rekening kon houden met vaststelling van een bijdrage.
Conclusie
4.29
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de huidige bijdrage. De rechtbank zal de door de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 14 november 2024 vaststellen op nihil.
Aanhechten berekeningen
4.3
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gescand exemplaar van deze berekening is als bijlage aan deze beschikking toegevoegd en maakt daarvan onderdeel uit.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.31
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 augustus 2021 en het daarvan onderdeel uitmakende ouderschapsplan dat door partijen op 2 respectievelijk 4 augustus 2021 is ondertekend voor wat betreft het hoofdverblijf en bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf hebben bij de man;
5.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 augustus 2021 en het daarvan onderdeel uitmakende ouderschapsplan dat door partijen op 2 respectievelijk 4 augustus 2021 is ondertekend voor wat betreft de zorgregeling en bepaalt dat de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op begeleid contact met elkaar twee keer per week na school voor de duur van een paar uur onder regie van de GI, een en ander op de wijze zoals in rechtsoverweging 4.12 nader is omschreven;
5.3.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 7 juli 2023 en stelt de bijdrage die de vrouw met ingang van 14 november 2024 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016 en [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2018 aan de man moet voldoen vast op nihil;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.