ECLI:NL:RBZWB:2025:1957

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/02/427744 / FA RK 24-4832
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap na overlijden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Kalle, verzocht de rechtbank om vaststelling van het ouderschap van de heer [persoon], die recentelijk was overleden. De man was altijd in de veronderstelling dat de heer [persoon] zijn juridische vader was, maar na diens overlijden bleek dat er geen familierechtelijke relatie bestond. De man heeft diverse verklaringen overgelegd van betrokkenen die bevestigen dat de heer [persoon] zijn biologische vader is, maar er was geen DNA-bewijs beschikbaar. De moeder van de man bevestigde ook dat de heer [persoon] de biologische vader was. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 1:207 BW het vaderschap kan worden vastgesteld, ook na overlijden van de vader. Er zijn geen omstandigheden die zich verzetten tegen de vaststelling van het vaderschap. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en vastgesteld dat de heer [persoon] de verwekker van de man is. De rechtbank heeft bepaald dat de juridische vader van de man op de geboorteakte moet worden vermeld, en dat de griffier een afschrift van de beschikking moet zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, na een termijn van drie maanden, indien er geen hoger beroep is ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/427744 / FA RK 24-4832
Datum uitspraak: 4 maart 2025
beschikking over gerechtelijke vaststelling ouderschap
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Kalle in Middelburg.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 17 oktober 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 31 januari 2025. Bij die behandeling zijn gekomen de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder.

2.Het verzoek

2.1
De man verzoekt, samengevat, vaststelling van het ouderschap van de vermoedelijke biologische vader.

3.De standpunten

3.1
Door en namens de man wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De man is altijd in de veronderstelling geweest dat de heer [persoon] zijn juridische vader was. Nadat de heer [persoon] op [datum] 2024 is overleden bleek dat er geen sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de heer [persoon] en de man. De man is ervan overtuigd dat de heer [persoon] zijn biologische vader is. Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt de man allerlei verklaringen van betrokkenen die verklaren dat er geen twijfel over bestaat dat de heer [persoon] de biologische vader van de man is. Doordat de heer [persoon] is overleden en gecremeerd is er geen DNA-bewijs beschikbaar. Uit de door de man overgelegde verklaringen blijkt echter voldoende dat de heer [persoon] de vader van de man is. In het verleden is de heer [persoon] als vader van de man aangemerkt in procedures omtrent de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de man. De man kan desnoods ook nog een geboorteboekje met geboortekaartjes laten zien waaruit blijkt dat de heer [persoon] zijn vader is. Het is voor de man emotioneel zwaar om na het overleden van de heer [persoon] nog om vaststelling van het ouderschap te moeten verzoeken. Toch dient de man dit verzoek nu in omdat hij moeite wil doen voor zijn vader. Hij hoopt dat de rechtbank zijn verzoek zal toewijzen.
3.2
De moeder verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat zij er zeker van is dat wijlen de heer [persoon] de biologische vader van de man is. Dit staat voor haar buiten kijf.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:207, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan het vaderschap van een man – ook indien deze is overleden – door de rechtbank worden vastgesteld op de grond dat hij de verwekker is van het kind.
4.2
Voor het kind geldt geen termijn waarbinnen een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moet worden ingediend, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.3
Artikel 1:207 lid 2 BW vermeldt omstandigheden waardoor het ouderschap niet kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van de in artikel 1:207 lid 2 BW opgesomde omstandigheden die zich tegen vaststelling van het vaderschap verzetten.
4.4
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen. De rechtbank komt namelijk tot het oordeel dat uit de overgelegde stukken en de behandeling op zitting voldoende is komen vaststaan dat de heer [persoon] de verwekker van de man is. De man heeft meerdere verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat de personen in de naaste kring van de man en zijn moeder verklaren dat de heer [persoon] de vader van de man is. Er is bij hen geen enkele twijfel over het vaderschap van de heer [persoon] . Ook voor de moeder staat het buiten kijf dat de heer [persoon] de vader van de man is. Verder heeft de man gesteld dat de heer [persoon] als vader genoemd staat op zijn geboortekaartje, dat hij in de documenten van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling genoemd is als vader en destijds ook in die hoedanigheid in de procedures rondom deze verzoeken is gehoord. De heer [persoon] heeft binnen zijn mogelijkheden een rol gespeeld in het leven van de man. De rechtbank acht het in het belang van de man dat het vaderschap van de heer [persoon] gerechtelijk wordt vastgesteld zodat hij alsnog als de juridische vader van de man op de geboorteakte wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
stelt het ouderschap vast van [persoon] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1957 met betrekking tot [de man] , geboren op [geboortedag 2] 1981 te [geboorteplaats] ;
5.2
verzoekt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW – niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.