ECLI:NL:RBZWB:2025:1961

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/02/426376 / FA RK 24-4150
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige zorgregeling en ontslag bijzondere curatoren

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De man, verzoeker, heeft verzocht om gezamenlijk gezag en een zorgregeling, terwijl de vrouw, verweerster, zich hiertegen verzet en ontzegging van omgang verzoekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er geen vertrouwen is in elkaar. De man heeft [minderjarige] erkend, maar er is al geruime tijd geen contact tussen hen geweest. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken van de man aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening die binnen de ondertoezichtstelling zal worden ingezet. De rechtbank heeft ook een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en [minderjarige] één of twee keer per week voor de duur van twee uur begeleid contact zullen hebben. De bijzondere curatoren zijn ontslagen uit hun functie, en de rechtbank heeft een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] vastgesteld op € 384,99 per maand, te betalen door de man aan de vrouw, met ingang van 1 mei 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummers: C/02/426376 / FA RK 24-4150 (
vaststelling gezamenlijk gezag en omgangs- c.q. zorgregeling)
C/02/425435 / FA RK 24-3664 (
vaststelling kinderalimentatie)
datum uitspraak: 18 maart 2025
(tussen)beschikking over gezag en omgang
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
verzoeker inzake
FA RK 24-4150,
verweerder inzake
FA RK 24-3664,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: voorheen: mr. R.G.J. van de Kerkhof, thans: mr. K. Beumer te Middelharnis,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
verweerster inzake
FA RK 24-4150,
verzoekster inzake
FA RK 24-3664,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: voorheen: mr. A.J.H.M. Hopmans en mr. T. Abbo, thans: mr. L.A. Jansen in Oud-Beijerland,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, hierna: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden gezien:
Mevrouw
[naam 1]en mevrouw
[naam 2],
in hun hoedanigheid van bijzondere curatoren over [minderjarige] ,
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.
Informant in deze procedure is:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de GI.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
Inzake C/02/426376 / FA RK 24-4150:
- het op 18 december 2023 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het op 20 maart 2024 ontvangen aanvullend verzoekschrift tot vaststelling van een zorgregeling ex artikel 1:377a BW;
- het verslag van de bijzondere curatoren d.d. 1 oktober 2024;
- het rapport van de Raad van 6 januari 2025;
- het op 30 januari 2025 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van mr. Beumer;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van mr. Jansen;
Inzake C/02/425435 / FA RK 24-3664:
  • het op 7 augustus 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
  • het F9-formulier van mr. Hopmans van 5 november 2024, met bijlage;
  • het op 4 oktober 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
  • de op 30 januari 2025 van mr. Jansen ontvangen nadere stukken;
  • de brief van mr. Beumer van 4 februari 2025, met bijlagen;
  • de brief van mr. Jansen van 6 februari 2025, met bijlagen;
  • het F9-formulier van mr. Beumer van 7 februari 2025, met bijlagen;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van mr. Beumer;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van mr. Jansen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 14 februari 2025, gezamenlijk met de vordering van de man tot vaststelling van een voorlopige omgangsregeling in de kort geding procedure met zaak- en rolnummer C/02/421107 / KG ZA 24-158 en het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/430465 / JE RK 25-25. In die zaken is bij separate uitspraak beslist. Bij de mondelinge behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren aanwezig de bijzondere curatoren alsmede een collega van de bijzondere curatoren die de mondelinge behandeling met bijzondere toestemming heeft bijgewoond. Daarnaast waren aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.4
De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] .
2.5
Bij vonnis in kort geding van 17 juni 2024 zijn partijen verwezen naar een hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod en zijn de bijzondere curatoren over [minderjarige] benoemd.
2.6
Bij beschikking van 28 februari 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar met ingang van 28 februari 2025 en tot 28 februari 2026.
2.7
Bij vonnis van 28 februari 2025 is de vordering in kort geding van de man tot vaststelling van een voorlopige omgangsregeling afgewezen.

3.De verzoeken

Inzake C/02/426376 / FA RK 24-4150:
3.1
De man verzoekt:
- te bepalen dat het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van partijen, [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, voortaan aan partijen gezamenlijk toekomt;
- een zorgregeling te bepalen tussen de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, inhoudende co-ouderschap,
- waarbij de minderjarige de ene week bij de man zal verblijven en de man de minderjarige na het weekend op maandag naar school brengt en de vrouw de minderjarige uit school haalt;
- waarbij de minderjarige in de andere week bij de vrouw verblijft en de vrouw na ommekomst van het weekend de minderjarige naar school brengt en de man de minderjarige uit school haalt, en
- waarbij de minderjarige de helft van de vakanties en de feestdagen bij de man verblijft, met dien verstande dat: de vakanties aanvangen vanaf de eerste maandag, om 09.00 uur, en de ouder waar [minderjarige] verblijft in het voorafgaande weekend [minderjarige] bij de andere ouder thuis brengt;
- [minderjarige] in de voorjaarsvakantie van één week in de even jaren bij de vader verblijft en in de oneven jaren bij de vrouw verblijft;
- [minderjarige] in de herfstvakantie van één week in de even jaren bij de vrouw verblijft en in de oneven jaren bij de man verblijft;
- [minderjarige] in de vakanties van twee weken in de even jaren de eerste week bij de vrouw en in de tweede week bij de man verblijft, in de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw verblijft;
- [minderjarige] in de zomervakanties van de even jaren de eerste drie weken aaneengesloten bij de vrouw en de tweede drie weken bij de man verblijft en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man en de tweede drie weken aaneengesloten bij de vrouw verblijft;
- [minderjarige] in het weekend van Pasen en het weekend van Pinksteren tot dinsdag bij de ouder verblijft waar [minderjarige] in het voorafgaande Paasweekend dan wel Pinksterweekend verbleef en deze ouder [minderjarige] op dinsdag naar school brengt en de andere ouder [minderjarige] uit school haalt;
Het voorgaande met dien verstande, dat (in het kader van de opbouw) gedurende het eerste kwartaal de minderjarige eens per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot en met dinsdag naar school zal verblijven bij de man, als ook de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school zal verblijven bij de man, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen (zoals hiervoor verzocht). En dat met ingang van het tweede kwartaal de minderjarige eens per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot en met woensdag naar school zal verblijven bij de man, alsook de andere week van maandag uit school tot woensdag naar school zal verblijven bij de man, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen (zoals hiervoor verzocht). Met ingang van het derde kwartaal (derhalve na een half jaar) zal de voornoemde co-ouderschapsregeling volledig van kracht zijn.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3
De vrouw verzoekt zelfstandig de omgang te ontzeggen voor wat betreft de man en [minderjarige] gedurende twee jaar vanaf datum beschikking.
Inzake C/02/425435 / FA RK 24-3664:
3.4
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man maandelijks, voor wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling, met ingang van 1 februari 2024 dan wel met ingang van datum indiening verzoek dan wel een datum door u in alle redelijkheid te bepalen, een bijdrage van € 750,00 per maand dan wel een bijdrage door de rechtbank in alle redelijkheid te bepalen op grond van de wettelijke maatstaven aan de vrouw dient te voldoen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.5
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.6
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

Inzake C/02/426376 / FA RK 24-4150:
4.1
Door en namens de man wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De relatie van partijen is in januari 2024 geëindigd. Op 4 januari 2024 heeft de vrouw ten onrechte aangifte gedaan tegen de man wegens een vermoedelijke poging om de ex-partner van de man om het leven te laten brengen. Deze aangifte is geseponeerd. Nadat de man uit detentie kwam op 31 januari 2024 bleek dat de vrouw met [minderjarige] uit de woning van partijen was verdwenen. Dit was een complete verrassing voor de man. Sinds 4 januari 2024 heeft er geen omgang plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] . De vrouw wil niet meewerken aan contactherstel. Ook het hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod laat op zich wachten. Dit is nog niet gestart. De man mist [minderjarige] heel erg en wil haar graag zien. De man verzoekt vaststelling van een omgangs- c.q. zorgregeling. Hij is bang dat het nog heel lang duurt voordat hij [minderjarige] kan zien omdat de GI niet direct aan de slag kan gaan met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en ouders eerst worden aangemeld op de wachtlijst. Ook verzoekt de man partijen te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . De vrouw wil niet meewerken aan de aantekening van het gezamenlijk gezag van partijen in het gezagsregister. Gezamenlijk gezag is echter het wettelijk uitgangspunt. Er is ook geen sprake van enige contra-indicatie die maakt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De man had om veel redenen het vertrek van de vrouw met [minderjarige] al moeten zien aankomen. De man is recent verhoord in het kader van de strafzaak en de zaak is overgedragen aan het OM. De man is nog steeds verdachte in de strafzaak. Contact tussen [minderjarige] en de man is niet in het belang van [minderjarige] . De vrouw maakt zich heel veel zorgen over de veiligheid van [minderjarige] als zij bij haar vader is. De vrouw is geschrokken van de verhalen van haar eigen dochter [naam 3] over wat er met haar is gebeurd in het bijzijn van de man. Ook is er niet voor niets aan de man een verbod opgelegd om contact te hebben met [naam 4] , zijn zoon uit een andere relatie. Verder hebben hulpverleners de vrouw gewaarschuwd voor de man omdat deze gevaarlijk zou zijn. Eerst moet er hulpverlening voor de man worden ingezet om te werken aan de veiligheid en om te zorgen dat het veilig voor [minderjarige] is bij de man. Dit wordt onderschreven door de uitlatingen van de politie in het raadsrapport. Het onderzoek door de Raad is niet zorgvuldig genoeg gedaan. Zo is [minderjarige] niet door de Raad gehoord. Voordat er eventueel contact kan plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] moet de man eerst worden behandeld. De omgang tussen [minderjarige] en de man moet worden ontzegd. De vrouw doet een beroep op artikel 1:377 lid 3 sub a, b en d BW. De vrouw verzoekt de rechtbank de omgang tussen de man en [minderjarige] te ontzeggen voor de duur van twee jaar. De vrouw wil wel haar verantwoordelijkheid als ouder nemen, de man volgens haar ook. In de tussentijd kunnen ze proberen samen naar de situatie te kijken en te overleggen, eventueel gesteund door hulpverlening. Zij heeft geen vertrouwen in de bijzonder curatoren; zo spreken zij zichzelf tegen, hebben ze haar overvallen en zijn ze niet zorgvuldig geweest.
4.3
In diens rapport van 6 januari 2025 en tijdens de mondelinge behandeling voert de Raad aan dat er sprake is van een zeer verstoorde communicatie tussen de ouders. Deze heeft tot gevolg dat [minderjarige] waarschijnlijk ernstig klem of verloren zal raken tussen haar ouders. Een ingrijpende wijziging van eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag is daarom volgens de Raad nu niet in het belang van [minderjarige] . Helder moet worden dat de zorgen om veiligheid niet aan de orde zijn. Hierin is een taak weggelegd voor de GI. De Raad adviseert dan ook de beslissing op het verzoek van de man omtrent het gezamenlijk gezag aan te houden voor de duur van 9 maanden. Wat de omgang betreft voert de Raad aan dat er sprake is van contra-indicaties voor onbegeleide omgang. Zo uiten de ouders zorgen over elkaar en zijn zij niet in staat om zelfstandig tot afspraken te komen over de omgang. Het is nog niet duidelijk wat de man [minderjarige] kan bieden. Er komt uit het onderzoek geen eenduidige informatie naar voren van waaruit een veiligheidsinschatting kan worden gemaakt. Ook is er onvoldoende zicht op de communicatiepatronen tussen de ouders en heeft de vrouw geen vertrouwen in contact tussen [minderjarige] en haar vader. De contactbreuk tussen de man en [minderjarige] moet zo snel mogelijk onder begeleiding van een professional worden hersteld. De Raad adviseert inzet van Video Interactie Begeleiding, zowel in het contact tussen de man en [minderjarige] als in het contact tussen de vrouw en [minderjarige] . De Raad adviseert om het contact zo snel mogelijk op te starten waarbij er twee keer per week contact onder begeleiding zal zijn tussen [minderjarige] en haar vader voor de duur van 2 uur op neutraal terrein. De Raad adviseert de beslissing op het verzoek tot vaststelling van een definitieve omgangsregeling aan te houden voor de duur van 9 maanden
4.4
De bijzondere curatoren voeren in hun verslag en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aan. Zij maken zich zorgen om [minderjarige] . Ze heeft al langere tijd geen contact met haar vader. Het is in het belang van [minderjarige] dat het contact tussen haar en haar vader zo snel mogelijk wordt hersteld en dat er een einde komt aan de strijd en het wantrouwen tussen de ouders. De vrouw stelt dat de man dwingend en gevaarlijk voor kinderen is en daarom omgang niet kan starten. De man ervaart de vrouw juist als dwingend. In hun onderzoek hebben de bijzondere curatoren geen conclusie kunnen trekken wat er aan de hand is. De uitlatingen en de aangiftes van de dochter van de vrouw, [naam 3] , en die van de zoon van de man, [naam 4] , zijn zorgwekkend. Deze zijn echter gedaan in de context van vechtscheidingen. [naam 5] , de zoon van de vrouw, heeft geen aangifte tegen of negatieve uitlatingen over de man gedaan. De ex-partner van de vrouw heeft contact met de man; de ex-partner van de man heeft contact met de vrouw. Al met al is het een zeer complexe situatie waarin niet geconcludeerd kan worden dat de man gevaarlijk voor [minderjarige] zou zijn. De vrouw was tegen een ontmoeting van de man en [minderjarige] in het bijzijn van de bijzonder curatoren. Ook was zij tegen een gesprek met de man onder leiding van de bijzondere curatoren. Alleen het tot stand brengen van de omgang is onvoldoende om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] recht te trekken. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk. De bijzondere curatoren vinden het niet noodzakelijk dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader onder begeleiding plaats zal vinden. Wel stellen zij als tegemoetkoming aan de zorgen die de vrouw heeft voor om video bel interactie in te zetten. Dit dient dan zowel bij de man als bij de vrouw te worden ingezet. Bij de man om te bezien of hij kan aansluiten bij [minderjarige] en bij de vrouw om te bezien hoe zij [minderjarige] voorbereidt op een bezoek en om te zien hoe [minderjarige] reageert op de bezoeken. De inzet van video bel interactie is geen voorwaarde om de omgang op te starten. De omgang tussen de man en [minderjarige] moet zo snel mogelijk van start gaan. De bijzonder curatoren hebben er op zich niets op tegen als dat begeleid gaat beginnen.
Zij zien geen rol meer voor zichzelf weggelegd in de toekomst.
4.5
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat een ondertoezichtstelling nodig lijkt en helpend kan zijn maar dat er sprake is van een wachtlijst en er dus nog niet direct een vaste jeugdbeschermer kan worden aangesteld die zich kan bezig houden met het opstarten van de omgang tussen [minderjarige] en haar vader. De GI zal eerst een oriënterend gesprek met de ouders hebben waarin wordt kennis gemaakt. Daarna zal zo snel mogelijk worden gekeken welke hulp er moet worden ingezet en welke zorgaanbieder daarvoor geschikt is. Dit is wel afhankelijk van wanneer een vaste jeugdbeschermer kan worden aangesteld.
Inzake C/02/425435 / FA RK 24-3664
4.6
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Ondanks meerdere verzoeken daartoe heeft de man geen financiële gegevens verstrekt. De vrouw verzoekt vaststelling van een bijdrage met ingang van 1 februari 2024. De man voert ten onrechte een te laag inkomen op. Hij kan zich meer salaris uitkeren en hij geniet inkomsten als toezichthouder. Ook heeft hij inkomsten uit verhuur en verdient hij geld met het doen van belastingaangifte voor familie en vrienden.
4.7
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen nu zij op grond van artikel 21 Rv niet alle informatie bij de rechtbank indient die nodig is voor het beoordelen van het verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage. Bij de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet rekening worden gehouden met het bedrag van € 361,46 die de man per maand betaalt als kinderalimentatie aan zijn ex-partner voor [naam 4] . Ook moet er rekening worden gehouden met de bijdrage die de vrouw ontvangt van haar ex-partner ter hoogte van € 400,- per maand ten behoeve van [naam 3] en [naam 5] Gerritsen. De man doet een beroep op matiging van zijn onderhoudsverplichting op grond van artikel 1:399 BW.

5.De beoordeling

Inzake C/02/426376 / FA RK 24-4150:
Gezag
5.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Alhoewel de rechtbank de wens van de man om mede met het gezag over [minderjarige] te worden belast goed begrijpt, is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om het verzoek daartoe toe te wijzen. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord en zij hebben over en weer geen enkel vertrouwen in elkaar. De visies van partijen op wat er gebeurd is en wat voor [minderjarige] zou moeten gebeuren, verschillen zo van elkaar dat de rechtbank op dit moment het risico te groot acht dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders als zij gezamenlijk met het gezag over haar zouden worden belast. Daarnaast vindt er al ruim een jaar geen contact tussen de man en [minderjarige] plaats. De man weet op dit moment niet wat er speelt in het leven van [minderjarige] en is onvoldoende op de hoogte van haar behoeftes. Hij kan dan ook niet op een juiste manier invulling geven aan het gezag over haar. De rechtbank zal de beslissing op het verzoek van de man aanhouden voor de duur van 9 maanden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening die binnen de ondertoezichtstelling zal worden ingezet.
Informatieregeling
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij bereid is om de man eens per maand, via de advocaten van partijen, een e-mail te sturen met informatie over [minderjarige] . Nu er geen hiertoe strekkend verzoek voorligt kan de rechtbank deze informatieregeling niet vastleggen. De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij haar toezegging gestand doet en de man eens per maand per e-mail zal informeren over [minderjarige] .
Omgang
5.3
Ten aanzien van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] oordeelt de rechtbank als volgt. Met de Raad en de bijzondere curatoren is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat er zo snel mogelijk gewerkt gaat worden aan contactherstel. De rechtbank acht het daarbij echter wel van belang dat de omgang begeleid wordt. De vrouw acht de situatie te onveilig om onbegeleide omgang tussen de man en [minderjarige] op te starten. Zowel de Raad als de bijzondere curatoren geven aan dat het hen niet duidelijk is wat er tussen partijen in het verleden is gebeurd. De visies van partijen op wat er gebeurd is verschillen zo van elkaar dat de rechtbank van oordeel is dat er eerst meer zicht moet komen op de situatie en de veiligheid voordat de omgang tussen de man en [minderjarige] onbegeleid kan plaatsvinden. De rechtbank zal een voorlopige omgangsregeling vastleggen die inhoudt dat er, onder de regie van de GI, één of twee keer per week voor de duur van twee uur begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] zal plaatsvinden. De rechtbank hoopt dat de GI op korte termijn kan beginnen met het uitvoeren van de ondertoezichtstelling en dat de omgangsregeling ook op korte termijn kan starten. Het is aan de GI om te bepalen of en zo ja, wanneer deze omgang kan worden uitgebreid. Indien de GI een uitbreiding wenselijk en passend vindt en/of naar onbegeleide omgang wil overgaan, zal zij hiertoe een verzoek moeten indienen.
5.4
De rechtbank zal de beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve omgangsregeling en de beslissing op het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang aanhouden voor de duur van 9 maanden, in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling. Het is mogelijk dat de GI eerder een verzoek indient om de voorlopige omgangsregeling te wijzigen.
Ontslag bijzondere curatoren
5.5
Nu de taak van de bijzondere curatoren is beëindigd zal de rechtbank de bijzondere curatoren ontslaan uit hun functie van bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW.
Inzake C/02/425435 / FA RK 24-3664
5.6
Partijen zijn na een schorsing van de mondelinge behandeling tot overeenstemming gekomen over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 mei 2024 een bedrag van € 384,99 per maand aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . In dit bedrag is reeds een zorgkorting verdisconteerd voor het geval er in de toekomst omgang tussen de man en [minderjarige] zal gaan plaatsvinden. De bijdrage van € 384,99 wordt voor het eerst geïndexeerd met ingang van 1 januari 2026. De tussen partijen overeengekomen bijdrage komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. De rechtbank zal de tussen partijen tot stand gekomen overeenstemming op de navolgende wijze vastleggen. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
Inzake C/02/426376 / FA RK 24-4150:
5.1.
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van de omgangsregeling
voorlopigrecht hebben op contact met elkaar één of twee keer per week voor de duur van 2 uur, vooralsnog begeleid, en onder regie van de GI, een en ander op de wijze zoals in r.o. 5.3 is overwogen;
5.2.
houdt de beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve omgangsregeling en op de verzoeken omtrent het gezamenlijk gezag en de ontzegging van de omgang aan tot
28 november 2026 pro forma, in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling;
5.3.
ontslaat mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] uit hun functie van bijzondere curator (ex artikel 1:250 BW) over [minderjarige] ;
Inzake C/02/425435 / FA RK 24-3664
5.4.
bepaalt dat de man met ingang van 1 mei 2024 als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van € 384,99 per maand;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.