ECLI:NL:RBZWB:2025:1963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/02/433714 / FA RK 25-1671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een spoedverzoek tot voorlopige voogdij over een minderjarige na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming een spoedverzoek ingediend voor voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren in 2012, na het overlijden van de moeder op [datum 1] 2025. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarige had en dat er na haar overlijden een gezagsvacuüm is ontstaan. De minderjarige verblijft sinds de zomer van 2024 grotendeels bij haar halfzus, terwijl de rol van de vader onduidelijk is, aangezien er geen contact met hem is geweest.

De kinderrechter heeft de noodzaak van de maatregel onderbouwd met verwijzingen naar het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kinderrechter oordeelt dat de voorlopige voogdij dringend en onverwijld noodzakelijk is om de belangen van de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland belast met de voorlopige voogdij voor de duur van drie maanden, met ingang van 2 april 2025 tot 2 juli 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft ook een mondelinge behandeling gepland, waarbij de Raad, de Gecertificeerde Instelling, de vader en de halfzus hun mening kunnen geven. De kinderrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken op 2 april 2025, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/433714 / FA RK 25-1671
Datum uitspraak: 2 april 2025
Beschikking voorlopige voogdij
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
[de halfzus] ,
hierna te noemen: de halfzus,
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende stuk:
- het op 2 april 2025 ontvangen spoedverzoek van de Raad van 1 april 2025.

2.De feiten

2.1.
Op [geboortedag] 2012 is [minderjarige] uit de moeder geboren.
2.2.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.3.
Op [datum 1] 2025 is de moeder overleden.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds de zomer van 2024 grotendeels bij haar [halfzus] in [woonplaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige voogdij over [minderjarige] uit spreken, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarbij verzoekt de Raad om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . De maatregel is volgens de Raad dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening over [minderjarige] te voorzien.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:241 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de Raad indien blijkt dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, de kinderrechter verzoeken in de gezagsuitoefening over deze minderjarige te voorzien. Op grond van lid 2 van voornoemd artikel kan de kinderrechter een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening van de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen.
4.2.
Uit het bepaalde in artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alleen dan aanstonds, en aldus zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, kan worden gegeven, indien de behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
4.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de verzochte maatregel dringend en onmiddellijk noodzakelijk is om de belangen van [minderjarige] te kunnen behartigen nu de gezagdragende moeder van [minderjarige] op [datum 1] 2025 onverwacht is overleden, waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. Uit de stukken volgt verder dat [minderjarige] sinds de zomer van 2024 grotendeels bij haar halfzus verblijft en dat zij in het weekend af en toe contact heeft met haar vader. Voor de Raad is echter nog niet duidelijk geworden welke rol de vader in het leven van [minderjarige] kan spelen, nu het niet is gelukt om met de vader in contact te komen of afspraken met hem te maken. De kinderrechter is van oordeel dat de komende periode moet worden onderzocht hoe de situatie in elkaar steekt en hoe de onderlinge verhoudingen zijn, om zo een juiste afweging te kunnen maken wat het meeste in het belang van [minderjarige] zal zijn. De kinderrechter constateert in elk geval dat op dit moment het gezag over [minderjarige] niet wordt uitgeoefend. Dit betekent dat er in het gezag over [minderjarige] moet worden voorzien. Om deze redenen zal de kinderrechter – met toepassing van artikel 800, lid 3 Rv – de GI belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de duur van drie maanden, met ingang van 2 april 2025 en tot 2 juli 2025.
4.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . De Raad, de GI, de vader en [de halfzus] worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde mondelinge behandeling.
4.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
belast Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met de voorlopige voogdij over [minderjarige] ;
5.2.
welke maatregel van rechtswege eindigt na drie maanden, te weten op 2 juli 2025, tenzij voor het einde van die termijn aan de kinderrechter een voorziening in het gezag over [minderjarige] is verzocht. De voorlopige voogdij loopt dan door totdat op dit verzoek is beslist;
5.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
bepaalt dat de Raad, de GI en de vader en [de halfzus] zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling bij de kinderrechter op
[datum 2] 2025 om [uur] ,welke mondelinge behandeling wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Middelburg, Kousteensedijk 2 ten overstaan van de kinderrechter mr. Dijkman, voor de duur van ongeveer 45 minuten;
5.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor genoemde mondelinge behandeling voor de Raad, de GI, de vader en de halfzus;
5.7.
bepaalt dat [minderjarige] in een aparte brief wordt uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter.
De beslissing is gegeven door mr. De Beer, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025, in tegenwoordigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.