Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1.Het verdere verloop van de procedure
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
2.De feiten
3.De resterende verzoeken
4.De standpunten
5.De beoordeling
Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstellingDe kinderrechter stelt vast dat de moeder, de GI en de Raad een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk achten. De kinderrechter sluit zich daarbij aan en is van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de resterende duur van het verzoek, te weten elf maanden.
De rechtbank heeft vervolgens een aantal doelen gesteld waar aan gewerkt diende te worden, waaronder het vinden van een plek waar [minderjarige] zou kunnen blijven wonen, maar ook diende te worden overgegaan tot uitbreiding van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Overwogen is dat zij de contactregeling op de zaterdagen goed nakomt en dat een volgende stap een onbegeleid contact zou kunnen zijn en dat [minderjarige] enige tijd bij de moeder thuis zou mogen zijn. In het verloop van die regeling zou dan kunnen worden bezien hoe de band tussen [minderjarige] en de moeder zich verder ontwikkelt en of een weekendregeling passend is.
Het perspectiefonderzoek kan - zoals de Raad terecht aangeeft - uitwijzen dat de moeder als opvoeder in het leven van [minderjarige] moet zijn, maar er kan ook uitkomen dat er geen mogelijkheden meer zijn voor de moeder als opvoeder. In dat geval moet worden onderzocht welke andere vormen van betrokkenheid passend zijn en moeten er handvatten worden geboden om deze rol in te vullen. De Raad benadrukt dat er meer geïnvesteerd moet worden in dit proces, omdat de huidige onderbouwing onvoldoende is om te concluderen dat de moeder niet meer in staat zou zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De kinderrechter is het – zoals gezegd - met de Raad eens dat dit alsnog dient te geschieden.
Het is heel mooi dat er een perspectief biedend gezin voor [minderjarige] is gevonden. Echter is de kinderrechter van oordeel dat dit niet doorslaggevend kan zijn in het besluit of [minderjarige] al dan niet terug kan gaan naar huis. Op dit moment is nog onvoldoende onderzocht welke mogelijkheden de moeder heeft en welke rol zij in het leven van [minderjarige] zou kunnen spelen. Pas wanneer dit duidelijk is, kan het perspectief van [minderjarige] definitief worden bepaald.
pro formaaanhouden tot hierna te noemen datum, waarna de dag het en tijdstip van de nadere mondelinge behandeling zal worden bepaald.
6.De beslissing
PRO FORMAaan tot 3 september 2025, waarna de griffier van de rechtbank – met inachtneming van eventuele verhinderdata van de partijen en de afloopdatum van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] – een dag en tijdstip zal plannen
in [maand] 2025waarop het resterende deel van het verzoek nader mondeling zal worden behandeld
door kinderrechter mr. Van Gessel;
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.