Op 21 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, de moeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt. De Raad verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] door de conflicten tussen de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt en dat er een neutrale derde, in de persoon van de GI, nodig is om de situatie te monitoren en te begeleiden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de vader als de moeder hun standpunten toegelicht. De vader steunt de verzoeken van de Raad, terwijl de moeder zich verzet tegen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld en heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, met de beslissing dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader geldt tot 1 juli 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.