ECLI:NL:RBZWB:2025:1971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/02/431970 / JE RK 25-283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met co-ouderschap als doel

Op 21 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, de moeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt. De Raad verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] door de conflicten tussen de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt en dat er een neutrale derde, in de persoon van de GI, nodig is om de situatie te monitoren en te begeleiden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de vader als de moeder hun standpunten toegelicht. De vader steunt de verzoeken van de Raad, terwijl de moeder zich verzet tegen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld en heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, met de beslissing dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader geldt tot 1 juli 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/431970 / JE RK 25-283
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. Ph. van Kampen te Goes.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 februari 2025. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn ook de verzoeken van partijen tot vaststelling van een zorgregeling, bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/377771 / FA RK 20-5365 behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van 12 juli 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 juli 2021 en tot 12 april 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 12 januari 2025, onder aanhouding van de beslissing op het restant van het verzoek.
2.4.
Bij beschikking van 28 januari 2025 is het restant van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen nu niet voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling is beslist op het verzoek.
2.5.
Bij beschikking van 16 januari 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 januari 2025 en tot 30 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader te verlenen voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De bedreiging voor [minderjarige] bestaat uit zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling (loyaliteitsproblematiek). [minderjarige] wordt belast met wantrouwen tussen haar ouders en kan hierdoor onvoldoende toekomen aan haar eigen ontwikkeling. De ouders zijn op dit moment deels bereid, maar onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te benutten. Zij hebben een neutrale derde nodig in de persoon van de GI die in het belang van [minderjarige] optreedt en sturing kan bieden als dat nodig is. Zeker ten aanzien van de door de GI voorgestelde wijziging van de zorgregeling waarbij de contactmomenten voor beide ouders worden uitgebreid. De moeder kan er nog steeds niet mee instemmen dat [minderjarige] onbegeleid bij de vader overnacht. Het is daarom belangrijk dat de GI de situatie van [minderjarige] blijft monitoren, ook nu er wordt toegewerkt naar een zorgregeling op basis van co-ouderschap. De Raad vindt een ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden nodig om zicht te krijgen op de situatie en om met betrokkenen te gaan werken aan de door de Raad gestelde doelen. Ook dient de hulpverlening binnen het gedwongen kader plaats te blijven vinden. Daarnaast vindt de Raad het noodzakelijk dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader wordt uitgesproken. De moeder toont zich onvoorspelbaar en kan niet instemmen met het verblijf van [minderjarige] bij haar vader. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is echter wel bij de moeder en dus moet het verblijf van [minderjarige] bij haar vader middels een machtiging tot uithuisplaatsing worden geformaliseerd.
4.2.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het eens is met de verzoeken van de Raad. De vader vraagt zich af hoe lang de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nodig zijn, nu het de goede kant uit gaat tussen de ouders. De communicatie tussen hen is verbeterd en er wordt langzaamaan toegewerkt naar een zorgregeling op basis van co-ouderschap. De vader kan zich ook voorstellen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur worden uitgesproken.
4.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat ze een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] niet passend vindt. De zorgen die moeder heeft over het verblijf van [minderjarige] bij haar vader zullen ook door middel van een (nieuwe) ondertoezichtstelling niet weggenomen worden. Mocht de ondertoezichtstelling wel worden uitgesproken dan vraagt moeder zich af waarom deze voor de duur van 12 maanden zou moeten worden uitgesproken. Een kortere periode volstaat volgens moeder ook. De moeder voert verweer tegen het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. Er zal met behulp van de GI op korte termijn worden toegewerkt naar een zorgregeling op basis van co-ouderschap. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is bij de moeder. In het kader van een zorgregeling op basis van co-ouderschap is het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig.
4.4.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling achter de verzoeken van de Raad te staan. De GI is bereid de ondertoezichtstelling uit te voeren. Een ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden geeft de GI de tijd om de situatie te borgen. Ook is de GI het eens met het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader voor de duur van 6 maanden. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de zorgregeling kan worden uitgebreid naar een zorgregeling op basis van co-ouderschap. Binnen deze duur kan worden toegewerkt naar uitbreiding van de zorgregeling.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Alhoewel de ouders stappen voorwaarts hebben gezet in het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en communicatie bestaan er bij de moeder nog steeds zorgen over het overnachten van [minderjarige] bij de vader. De moeder heeft nog steeds zorgen over het overnachten van [minderjarige] bij haar vader. Het is van belang dat de GI de situatie tussen de ouders nauwgezet opvolgt en daarvoor is de betrokkenheid van de GI vanuit het dwangkader nodig. Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat de GI de recent ingezette IPT bij de moeder thuis nauwgezet monitort. Ook is het belangrijk dat de GI de regie blijft voeren rondom de uitbreiding van de zorgregeling.
5.2.
De kinderrechter stelt daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.3.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [1] Nu het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar moeder ligt, maar zij feitelijk bij haar vader verblijft dient haar verblijf te worden geformaliseerd middels een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader echter voor een kortere duur toewijzen, en wel tot 1 juli 2025. De komende maanden dient de GI in samenspraak met beide ouders te kijken op welke manier de zorgregeling kan worden opgebouwd, in die zin dat met ingang van uiterlijk 1 juli 2025 [minderjarige] op basis van een co-ouderschapsregeling bij ieder van de ouders verblijft. Mocht in de tussenliggende periode blijken dat de zorgregeling op een sneller tempo kan worden uitgebreid of dat voor een gedegen uitbreiding van de regeling juist een langere periode nodig is, dan ligt het op de weg van de GI om hieromtrent stappen te zetten.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 21 februari 2025 tot 21 februari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader met ingang van 21 februari 2025 tot 1 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025 door mr De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 7 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.