ECLI:NL:RBZWB:2025:1974

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/02/377771 / FA RK 20-5365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling en verdeling zorg- en opvoedtaken bij helfte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor een minderjarige. De verzoekster, de vrouw, en de verweerder, de man, zijn betrokken bij een echtscheiding en hebben samen een minderjarige dochter. De rechtbank heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland en de Raad voor de Kinderbescherming als belanghebbenden aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de GI (Gezinsvoogdij) heeft ingezet op een zorgregeling op basis van co-ouderschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel twee dagen bij de vrouw en vijf dagen bij de man verblijft. Er is consensus onder de betrokken partijen dat er toegewerkt kan worden naar een zorgregeling waarbij de minderjarige de helft van de tijd bij elk van de ouders verblijft. De rechtbank heeft besloten dat deze regeling uiterlijk op 1 juli 2025 moet ingaan, zodat de GI de uitbreiding van de zorgregeling kan monitoren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak-/rekestnr.: C/02/377771 / FA RK 20-5365 (echtscheiding)
beschikking d.d. 21 februari 2025
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
[de man],
hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2],
verweerder,
advocaat: mr. Ph. van Kampen te Goes;
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
Ingevolge het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 28 juni 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 23 september 2024.
1.2. De zaak is nader behandeld op de mondelinge behandeling van 21 februari 2025, gezamenlijk met het verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige], bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/431970 / JE RK 25-283. In die procedure is bij separate beschikking beslist. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.
1.3. [de minderjarige] heeft de mogelijkheid gekregen om te zeggen wat zij van de verzoeken vindt. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het sturen van een korte brief aan de rechtbank.

2.De verdere beoordeling

De standpunten
2.1.
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom en op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een definitieve zorgregeling tussen de man en [de minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 28 juni 2024 is de beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling en op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een definitieve zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] aangehouden in afwachting van de stand van zaken omtrent het verdere verloop van de ondertoezichtstelling.
2.3.
Bij brief van 23 september 2024 heeft de GI de rechtbank bericht dat de GI heeft ingezet op onbegeleide contacten tussen de vrouw en [de minderjarige]. De GI acht een zorgreling op basis van co-ouderschap het meest passend voor [de minderjarige]. Het is belangrijk dat er zicht blijft op de thuissituatie van de vrouw en dat de vrouw blijft samenwerken met de hulpverlening. De GI heeft inmiddels een volgende stap gemaakt in het contactherstel tussen [de minderjarige] en de vrouw. [de minderjarige] heeft inmiddels overnacht bij de vrouw en de bedoeling is dat stapsgewijs, onder begeleiding van de GI, wordt toegewerkt naar een 50/50-regeling.
2.4.
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Inmiddels is duidelijk dat iedereen hetzelfde perspectief voor ogen heeft en dat is toewerken naar een zorgregeling op basis van co-ouderschap. Momenteel verblijft [de minderjarige] 2 dagen bij de vrouw en 5 dagen bij de man. De vrouw heeft nog steeds grote bezwaren tegen overnachtingen van [de minderjarige] bij de man, maar daar gaat geen enkele hulpverlening nog verandering in kunnen brengen. Wat de vrouw betreft kan deze regeling op korte termijn al worden uitgebreid en ook aldus worden vastgelegd. De vrouw verzoekt de rechtbank om in deze zaak een eindbeschikking te wijzen en daarin vast te leggen dat er sprake zal zijn van een zorgregeling op basis van co-ouderschap en dat onder leiding van de GI daar op korte termijn naartoe moet worden gewerkt.
2.5.
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de man ermee instemt om op korte termijn toe te werken naar de door de GI beoogde zorgregeling op basis van co-ouderschap. Dit is het perspectief wat hem door de GI voor ogen is gesteld en hij stemt daar ook mee in. Het is ook in het belang van [de minderjarige] dat dit wordt vastgelegd, zodat voor haar ook duidelijkheid ontstaat. Ook wat de man betreft kan er nu een eindbeschikking worden gewezen waarin deze zorgregeling wordt vastgelegd.
2.6.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat er steeds meer dingen goed lopen tussen de ouders. Zo gaan zij komende zomer ook samen op vakantie. Het logeren van [de minderjarige] bij de man blijft echter een groot probleem. De GI denkt dat het beter is om het verzoek omtrent de zorgregeling nog even aan te houden nu nog niet direct een zorgregeling op basis van co-ouderschap vast te leggen. Het is belangrijk dat de GI monitort hoe de opbouw van de regeling zal verlopen en om zicht te blijven houden hoe [de minderjarige] op uitbreiding reageert. De IPT bij de vrouw thuis is nog maar net gestart en de GI heeft nog weinig zicht op hoe het met [de minderjarige] bij de vrouw thuis gaat. De zorgregeling op basis van co-ouderschap is nog niet van kracht maar daar moet de komende maanden naartoe gewerkt worden.
2.7.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het belangrijk is dat de GI betrokken blijft om de uitbreiding van de zorgregeling te kunnen monitoren. De Raad kan ermee instemmen dat wordt toegewerkt naar een zorgregeling op basis van co-ouderschap.
De inhoudelijke beoordeling
2.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Momenteel verblijft [de minderjarige] twee dagen per week bij de vrouw en vijf dagen per week bij de man. Gebleken is dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat toegewerkt kan worden naar een verdeling van de zorg- en opvoedtaken in die zin dat [de minderjarige] de helft van de tijd bij de man en de andere helft van de tijd bij de vrouw verblijft. Het is belangrijk dat de zorgregeling stapsgewijs wordt uitgebreid en de GI de uitbreiding kan monitoren. De rechtbank zal daarom een zorgregeling vaststellen die inhoudt dat [de minderjarige] uiterlijk met ingang van 1 juli 2025, voor de start van de zomervakantie, de helft van de tijd bij de man en de helft van de tijd bij de vrouw zal verblijven. Zo kan de GI in de komende maanden de uitbreiding van de zorgregeling monitoren.
2.9.
Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [de minderjarige] is dat deze beslissing direct in werking treedt ondanks een eventueel hoger beroep daartegen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast op basis waarvan [de minderjarige] uiterlijk met ingang van 1 juli 2025 de helft van de tijd bij ieder van haar ouders verblijft, een en ander op de wijze zoals in r.o. 2.8 is overwogen en waarover de man en de vrouw samen met de GI verdere afspraken moeten maken;
3.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025 door mr. De Beer, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 7 maart 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.