ECLI:NL:RBZWB:2025:1983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/02/427045 / FA RK 24-4489
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en nihilstelling alimentatie na betrekken van bewindvoerder in de procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] en de kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, aangezien zij sinds januari 2024 bij hem woont. De vrouw, die als bewindvoerder over haar eigen goederen is aangesteld, heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie van de vrouw problematisch is, met psychische problemen en middelengebruik, en dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij bij de man blijft wonen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie van de man op nihil gesteld, omdat hij sinds juli 2024 geen bijdrage meer betaalt en de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en het ouderschapsplan aangepast.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/427045 / FA RK 24-4489
datum uitspraak: 3 april 2025
beschikking over wijziging hoofdverblijf en kinderalimentatie
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [plaats 1],
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter in Terneuzen,
tegen
[de bewindvoerder] B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de vrouw],
gevestigd te [plaats 2],
verder te noemen: de bewindvoerder.
over de minderjarige:
-
[minderjarige],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.
Informant in deze procedure is:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
gevestigd te Middelburg;
hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 27 september 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 8 januari 2025 ontvangen F9-formulier van mr. Broekman-de Feijter, met bijlage.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 23 januari 2025. Bij die behandeling is gekomen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.
De vrouw is juist opgeroepen, maar is niet gekomen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige].
2.4
In het kader van hun uiteengaan hebben partijen afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Deze afspraken hebben zij vastgelegd in een door hen in augustus 2019 ondertekend ouderschapsplan. In 2022 hebben partijen nieuwe afspraken vastgelegd, welke zij hebben vastgelegd in het door hen op 22 december 2022 ondertekend ouderschapsplan.
2.5
In het ouderschapsplan zijn partijen – onder meer – overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft en dat een zorgregeling geldt die inhoudt dat [minderjarige] week om week bij ieder van de ouders verblijft. Ook zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van november 2021 een bedrag van € 179,- per maand aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige].
2.6
Bij beschikking van 1 oktober 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van een jaar, tot 1 oktober 2025.
2.7
Bij beschikking van 8 november 2024 van deze rechtbank is bepaald dat [minderjarige] aan de man wordt toevertrouwd en is de verplichting van de man tot het voldoen van kinderalimentatie voor [minderjarige] zoals bepaald in het ouderschapsplan van 22 december 2022 geschorst.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- het tussen partijen gesloten ouderschapsplan d.d. 22 december 2022 voor zover die ziet op het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017, bij de man is;
- in het geval het verzoek van de man onder punt I van dit petitum wordt toegewezen het tussen partijen gesloten ouderschapsplan d.d. 22 december 2022 voor zover die zit op de onderhoudsverplichting van partijen jegens [minderjarige] te wijzigen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op nihil te stellen, althans met ingang van een zodanige datum de kinderalimentatieverplichting voor [minderjarige] op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen.
3.2
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De standpunten
4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is in het verleden bij de vrouw bepaald maar sinds januari 2024 verblijft zij bij de man. [naam], de dochter van de vrouw uit een eerdere relatie en dus een de halfzus van [minderjarige], verblijft sinds januari 2024 ook volledig bij de man. Casusregie van [jeugdzorg] is al zo’n twee jaar betrokken vanwege onder andere de psychische problematiek van de vrouw. Ook is er sprake van middelengebruik door de vrouw. In mei 2023 heeft een onderzoek door de Raad plaatsgevonden. De Raad heeft toen besloten het onderzoek af te sluiten en partijen te verwijzen naar vrijwillige hulpverlening zoals casusregie en hulpverlening ter verbetering van de communicatie. In oktober 2023 zijn partijen gestart met ouderschapsbemiddeling bij [bemiddelaar]. De eerste maanden verliep dit traject goed. Vanaf januari 2024 is het traject echter stopgezet vanwege psychische problematiek bij de vrouw. De man heeft toen geprobeerd in onderling overleg met de vrouw omgangsmomenten af te spreken. Er vond toen gedurende een aantal uur omgang tussen de vrouw en [minderjarige] plaats. De vrouw stond er echter op om de zorgregeling op basis van co-ouderschap weer op te starten. De man kon daar vanwege alle zorgen niet mee instemmen. De vrouw heeft de man toen geblokkeerd. Omdat de vrouw wel verwarrende berichten stuurde naar [naam], de halfzus van [minderjarige], heeft [jeugdzorg] voorgesteld een nieuwe Jeugdbeschermingstafel te organiseren. De man heeft vernomen dat de vrouw recent op de intensive care is opgenomen vanwege een overdosis. Er is langere tijd geen contact meer tussen [minderjarige] en de vrouw geweest. Uit het verslag van de Jeugdbeschermingstafel van 23 juli 2024 blijkt dat vrijwillige hulpverlening niet meer mogelijk is en dat een onderzoek door de Raad noodzakelijk wordt geacht. Bij beschikking van 1 oktober 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 1 oktober 2025. De Raad had voor [minderjarige] geen machtiging tot uithuisplaatsing verzocht omdat hij ervan uit ging dat de vrouw instemde met het verblijf van [minderjarige] bij de man. Met [minderjarige] gaat het goed. Ze zit in groep 3 en speelt graag met andere kinderen. Ook knutselt ze graag en doet ze aan kinderyoga. Er wordt EPI-therapie ingezet. Middels deze therapie wordt haar geleerd om te gaan met een ouder met psychische problemen. De vrouw is recent onder bewind gesteld en zat tot voor kort opgenomen bij [ggz-instelling]. Ze heeft recent besloten daar te vertrekken en ze is nu thuis. [naam] is de vrouw tegengekomen in het dorp en er wordt nu geprobeerd zo nu en dan begeleid bezoek te laten plaatsvinden. Het is in het belang van [minderjarige] dat haar hoofdverblijf wordt gewijzigd en bij de man wordt vastgesteld. Dit doet recht aan de huidige situatie. In het geval het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt gewijzigd en bij hem wordt bepaald verzoekt de man wijziging van de kinderalimentatie op grond van artikel 1:401 lid 1 BW nu sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat [minderjarige] bij hem verblijft. Bij beschikking van 8 november 2024 is de betalingsverplichting van de man geschorst. De man betaalt feitelijk sinds juli 2024 al geen kinderalimentatie meer aan de vrouw.
4.2
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de vrouw tegen alle afspraken in naar huis is gegaan vanuit [ggz-instelling], dit terwijl haar behandeling nog niet afgerond was. De GI blijft proberen in contact te komen met de vrouw om te kijken of ze openstaat voor hulpverlening. [ggz-instelling] is nog steeds bereid om dagbehandeling voor de vrouw op te starten om terugval te voorkomen. De GI heeft geen duidelijkheid over het middelengebruik van de vrouw. Terugval in haar middelengebruik ligt op de loer als de behandeling niet doorgaat. Op dit moment is de vrouw niet voor rede vatbaar en kan de dagbesteding nog niet met haar worden besproken; de vrouw is niet van plan om verdere dagbesteding aan te gaan. Ze is heel impulsief en maakt beslissingen die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Er is geen zicht op verbetering van de situatie bij de vrouw. Het is voor [minderjarige] het beste dat zij bij de man blijft wonen. De GI is het dan ook eens met het verzoek van de man om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. De man gaat goed om met de hele situatie en is een stabiele factor voor [minderjarige]. Het is in het belang van [minderjarige] dat ze bij de man kan blijven wonen.
4.3
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het passend is dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald zodat de juridische situatie overeenkomt met de feitelijke situatie. De vrouw is te belast met haar eigen problematiek en er is nog geen zicht op verbetering van haar situatie. Het gaat goed met [minderjarige] bij de man en dat moet zo blijven. De Raad adviseert het verzoek van de man omtrent wijziging van het hoofdverblijf toe te wijzen.
Hoofdverblijf
4.4
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt. De rechter moet eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken (artikel 1:253a lid 5 BW).
4.5
De rechtbank stelt vast dat een vergelijk tussen partijen niet mogelijk is. De rechtbank zal dan ook een beslissing nemen op het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige]. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] dat haar hoofdverblijf bij de man wordt vastgesteld. [minderjarige] verblijft al sinds januari 2024 bij de man en het gaat goed met haar. Er is op korte termijn geen zicht op enige verbetering van de situatie van de vrouw. De rechtbank vindt het belangrijk dat het verblijf van [minderjarige] bij de man wordt bestendigd en gecontinueerd en dat de juridische situatie overeenkomt met de feitelijke situatie. De rechtbank zal het verzoek van de man als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Kinderalimentatie
Bewindvoering
4.6
Na de mondelinge behandeling is gebleken dat bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2024 op grond van artikel 1:431 BW is bepaald dat vanaf 16 november 2024 tot 15 mei 2025 alle toekomstige goederen van de vrouw onder bewind gesteld met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder. Het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie heeft betrekking op de onder bewind gestelde goederen van de vrouw. Nu het bewind over de vrouw is ingesteld na aanvang van onderhavige procedure heeft de rechtbank de bewindvoerder bij brief van 3 maart 2025 in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of de bewindvoerder instemt met het verzoek, het geding ten aanzien van dit verzoek overneemt of toestemming verleent als bedoeld in artikel 1:438 lid 2 BW.
4.7
Bij brief van 13 maart 2025 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht dat de bewindvoerder de procedure ten aanzien van het verzoek omtrent de kinderalimentatie overneemt. De bewindvoerder voert geen verweer tegen het verzoek van de man omtrent de nihilstelling van de kinderalimentatie.
Wijziging van omstandigheden
4.8
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.9
Vast staat en niet door de vrouw weersproken is dat [minderjarige] begin januari 2024 bij de man is gaan wonen. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van voornoemd artikel die een hernieuwde beoordeling van de eerder bepaalde kinderbijdrage rechtvaardigt. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man om de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. De man betaalt sinds juli 2024 geen bijdrage meer in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw. De rechtbank zal de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 1 juli 2024 op nihil stellen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de man;
5.2
wijzigt het door partijen in augustus 2019 en in december 2022 gesloten ouderschapsplan en bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 1 juli 2024 nader wordt vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.