ECLI:NL:RBZWB:2025:2010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/02/432510 / JE RK 25-375
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen met verouderde informatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter constateert dat het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) geen actuele informatie bevat en dat het bijgevoegde plan van aanpak sterk verouderd is. Ondanks de verbeterde communicatie tussen de ouders, blijft er een bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen bestaan. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor een korte periode van twee maanden, onder aanhouding van het verdere verzoek om actuele informatie van de GI. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk 16 mei 2025 schriftelijk verslag uit te brengen over de situatie van de minderjarigen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De volgende mondelinge behandeling is gepland voor een nader onderzoek naar de situatie van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432510 / JE RK 25-375
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 februari 2025;
  • de e-mail van [minderjarige 2] van 25 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 2] heeft hierover een e-mail gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. [minderjarige 1] heeft zijn mening niet gegeven.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 april 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 april 2024 tot 9 april 2025.
2.3.
[minderjarige 1] woont bij de vader en [minderjarige 2] woont bij de moeder.
2.4.
[minderjarige 1] gaat op woensdag en in het weekend naar de moeder. [minderjarige 2] gaat een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur naar de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het verzoek is ondertekend en ingediend door de voormalig jeugdbeschermer op het moment dat zij al niet werkzaam was wegens ziekte. De advocaat van de vader heeft daarop aangegeven dat de GI om deze reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek. De advocaat van de moeder heeft zich hierover gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De GI heeft aangeven dat de betreffende jeugdbeschermer wel nog werkzaam is bij de GI.
4.2.
Ondanks dat de GI niet correct heeft gehandeld door het verzoek in te dienen op naam van en digitaal ondertekend door de jeugdbeschermer die op dat moment afwezig was en het verzoekschrift dus niet zelf heeft geschreven, acht de kinderrechter de GI wel ontvankelijk in haar verzoek, omdat de betreffende jeugdbeschermer wel in dienst was ten tijde van de indiening van het verzoek.
Wettelijk kader
4.3.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De beoordeling
4.4.
De kinderrechter stelt vast dat het verzoek geen actuele informatie bevat. Het bijgevoegde plan van aanpak dateert van 5 juni 2024 en is dus ook sterk verouderd.
4.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de ouders inmiddels beter kunnen communiceren met elkaar. Zij kunnen over de minderjarigen overleg voeren met elkaar en samen kijken naar beslissingen over hen. Voor de minderjarigen is duidelijk wanneer ze bij welke ouder verblijven. De GI acht echter nog wel een bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen aanwezig. De vooruitgang in de communicatie tussen de ouders is pas pril. De minderjarigen zijn aangemeld voor hulpverlening, maar dit is nog niet gestart. De GI wil waarborgen dat de minderjarigen daadwerkelijk met de hulpverlening kunnen aanvangen en daarmee ruimte krijgen voor traumaverwerking en gesprekken met een professionele derde. In het afgelopen jaar is het ook amper gelukt om met de vader in contact te komen. Er is nog onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de vader. De vader wil geen inmenging van de GI. Het is voor de GI onduidelijk of deze houding gericht is tegen de GI of tegen hulpverlening in het algemeen. Er is een aanvraag gedaan voor hulpverlening gericht op de verhouding tussen de ouders voor het parallel ouderschap. De vader heeft aangegeven alleen in de avonduren beschikbaar te zijn en anders niet mee te werken. De GI moet daarom een andere zorgaanbieder gaan benaderen. De GI heeft daarna de tijd nodig om de overdracht naar de vrijwillige hulpverlening te doen.
4.6.
De vader heeft verzocht het verzoek af te wijzen, omdat niet aan de wettelijke criteria is voldaan. Hij vindt dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer bij de minderjarigen is en dat hij en de moeder ook in het vrijwillig kader de hulpverlening kunnen inzetten.
4.7.
De moeder bevestigt dat de verstandhouding en onderlinge communicatie tussen de ouders is verbeterd. Ze zijn in staat de zaken betreffende de minderjarigen in onderling overleg te regelen met elkaar. Dit is nog wel pril. De moeder acht in de oudercommunicatie geen grondslag meer aanwezig voor de ondertoezichtstelling. De moeder ziet nog wel redenen voor de ondertoezichtstelling gelegen in de hulpverlening aan de minderjarigen. Ze vreest dat zonder betrokkenheid van de GI deze hulpverlening niet van de grond komt of vertraagt. Ook voor de overdracht naar de hulpverlening in het vrijwillige kader is tijd nodig. Zij acht daarom de ondertoezichtstelling nog in het belang van de minderjarigen noodzakelijk voor een duur van zes maanden.
4.8.
De kinderrechter overweegt als volgt. In de afgelopen jaren is er sprake geweest van een forse ouderstrijd, waarbij voor de minderjarigen ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Zij hebben hier erg veel last van gehad en hebben, ter verwerking hiervan, nog persoonlijke hulpverlening nodig. [minderjarige 2] is extra kwetsbaar vanwege haar kindeigenproblematiek. Deze hulpverlening dient nog te worden ingezet.
De kinderrechter vindt het knap van de ouders dat zij inmiddels in staat zijn om met elkaar te communiceren over de minderjarigen. Er dient echter nog wel een traject ingezet te worden op voortgezet ouderschap na scheiding, wat door de voorwaarden van de vader nog niet van de grond is gekomen. De GI dient ook nog meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de vader. Er zijn eerder zorgen hierover vastgesteld en deze zijn nog niet weggenomen.
Gezien deze omstandigheden gaat de kinderrechter er vooralsnog van uit dat er nog sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter kan met de zeer beperkte beschikbare, actuele informatie onvoldoende vaststellen dat hier geen sprake meer van is, alsmede of de ouders voldoende in staat zijn gezamenlijk in het vrijwillige kader de benodigde hulpverlening te laten plaatsvinden. De kinderrechter ziet daarom nog voldoende gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
4.9.
De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling voor twee maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter acht het namelijk nodig dat de GI aanvullende, actuele informatie verstrekt om het verzoek verder te kunnen beoordelen. De volgende mondelinge behandeling vindt plaats op [datum 2] 2025 om [uur].
De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk 16 mei 2025 schriftelijk actuele informatie over de situatie. De kinderrechter verzoekt de GI daarbij ook aandacht te schenken aan de door de kinderrechter vermelde doelen onder overweging 5.5. in de beschikking van 9 april 2024, omdat deze doelen (voortkomend uit het raadsonderzoek) veel uitgebreider zijn dan de door de GI geformuleerde doelen.
4.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 9 april 2025 tot 9 juni 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en roept de GI, de (advocaten van de) vader en de moeder op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in het gerechtsgebouw aan Stationslaan 10 te Breda, op
[datum 2] 2025 te [uur](kinderrechter: mr. Phillips, duur: 45 minuten), teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
5.4.
verzoekt de GI om uiterlijk 16 mei 2025 schriftelijk verslag uit te brengen;
5.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.