ECLI:NL:RBZWB:2025:2013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
25/1097 VOG VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De voorzieningenrechter heeft op 8 april 2025 geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft sinds juli 2024 geprobeerd een VOG te verkrijgen, maar de voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zodanige omstandigheden verkeert dat van hem niet kan worden verlangd dat hij de beroepsprocedure afwacht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zijn werkgever niet kan overtuigen van de urgentie van zijn verzoek, aangezien er geen directe consequenties zijn verbonden aan het niet tijdig overleggen van de VOG. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 8 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1097 VOG VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker(gemachtigde: [gemachtigde]),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(de staatssecretaris), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
4. De griffier heeft aan verzoeker gevraagd om de spoedeisendheid van zijn verzoek toe te lichten.
5. Verzoeker heeft op 3 maart 2025 geantwoord dat hij sinds juli 2024 een VOG tracht te verkrijgen. Verzoekers werkgever verzoekt hem steeds om de VOG te overleggen en indien verzoeker dit niet kan, zal zijn dienstverband worden beëindigd. Verzoeker mag de taken niet uitvoeren waarvoor hij een VOG nodig heeft.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit wat verzoeker heeft aangevoerd niet dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter twijfelt niet aan de stelling van verzoeker dat zijn werkgever herhaaldelijk om een VOG vraagt, maar de voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker (op korte termijn) zijn baan verliest als een VOG nog langer uitblijft. Dit blijkt ook niet uit de door verzoeker overgelegde e-mail van zijn werkgever van 20 november 2024. Daarin wordt slechts gevraagd om een VOG aan te leveren, maar daarbij zijn geen consequenties gesteld als aan dat verzoek niet of niet tijdig wordt voldaan. Sinds het versturen van de e-mail zijn er bijna vijf maanden verstreken en kennelijk heeft verzoeker ondertussen zijn baan behouden. Verder is gesteld noch gebleken dat verzoeker met de taken die hij zonder een VOG wel mag uitvoeren, minder salaris ontvangt en daardoor in de financiële problemen zit of raakt.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zodanige omstandigheden verkeert dat van hem niet kan worden verlangd dat hij de beroepsprocedure afwacht. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanknopingspunten daarvoor in de stukken die zich in het dossier bevinden.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 8 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.