ECLI:NL:RBZWB:2025:2014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/02/430619 / FA RK 25-112
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
  • mr. Toekoen
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen door de rechtbank

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd. De ouders waren niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen niet meer bij hun ouders kunnen wonen en dat de ouders onvoldoende betrokkenheid tonen bij hun leven. De rechtbank heeft de voogdij over de minderjarigen toevertrouwd aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, die zich heeft bereid verklaard deze taak op zich te nemen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarigen zo snel mogelijk de nodige ondersteuning kunnen krijgen. De ouders blijven echter altijd de ouders van de minderjarigen, en het is van belang dat zij zich blijven inzetten voor goed contact met hen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/430619 / FA RK 25-112
Datum uitspraak: 18 maart 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda,
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie [woonplaats 2] , hierna te noemen: de GI.
Verder merkt de rechtbank aan als belanghebbenden aan ten aanzien van [minderjarige 2] en als informanten ten aanzien van [minderjarige 1] :
[de grootmoeder]en
[de grootvader],
hierna te noemen: de grootouders,
wonende te [woonplaats 3] .
Het verloop van de procedure
1.1. De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 januari 2025;
  • de door de Raad op 14 januari 2025 ingediende akten van geboorte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
  • de door de Raad op 17 januari 2025 ingediende huwelijksakte en echtscheidingsakte;
  • de door de Raad op 24 januari 2025 ingediende contactgegevens van de vader;
  • de aanwijzing van 24 januari 2025, waarin mr. Van Laarhoven is aangewezen als advocaat van de moeder.
  • de aanwijzing van 24 januari 2025, waarin mr. Langenberg is aangewezen als advocaat van de vader.
1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
  • de advocaat van de vader;
  • mevrouw [de grootmoeder] ;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De moeder en de vader zijn niet in persoon verschenen.
1.3. De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. De grootmoeder heeft de rechtbank laten weten dat [minderjarige 2] niet een gesprek met de kinderrechter wilde. [minderjarige 1] heeft op 12 februari 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft is samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, namelijk de zelfstandigheidstraining van [accommodatie] in [plaats] . [minderjarige 2] woont bij de grootouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 augustus 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 23 september 2025.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 19 december 2024 bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende aangegeven.
De ouders zijn niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel wisselingen in woonsituaties gehad. De indruk bestaat dat beide ouders niet voldoende vaardigheden hebben om emotioneel aan te sluiten bij de ontwikkelbehoeften van de minderjarigen. Er is daarnaast al jarenlang sprake van spanningen tussen de ouders. Er veel onrust in zowel de opvoedsituatie bij de moeder als bij de vader. [minderjarige 2] woont na een ruzie met de vader sinds oktober 2021 bij de grootouders. Hij wil niet meer terug bij de vader of de moeder wonen. Beide ouders stemmen in met het verblijf van [minderjarige 2] bij de grootouders. [minderjarige 1] heeft tot juli 2024 bij de moeder gewoond. Er waren veel zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, onder andere vanwege het ontbreken van de basale zorg op het gebied van hygiëne en voeding, financiële problemen en criminele activiteiten door de moeder en de stiefvader. Na een politie-inval bij de moeder in juni 2024 heeft [minderjarige 1] besloten niet meer bij de moeder te willen wonen. Zij heeft een periode bij de ex-vriendin van de vader verbleven en verblijft nu bij een zelfstandigheidstraining. Beide ouders stemmen ermee in dat [minderjarige 1] hier verblijft.
Voor zowel [minderjarige 1] als voor [minderjarige 2] is duidelijk dat het woonperspectief niet meer bij de ouders ligt. De aanvaardbare termijn is voor beide minderjarigen verstreken. Beëindiging van het gezag van de moeder en de vader is nodig, omdat praktische zaken omtrent de minderjarigen onvoldoende door de ouders worden geregeld en zij onvoldoende betrokkenheid tonen bij het leven van de minderjarigen. De moeder heeft onvoldoende samenwerking met de GI. Zij reageert vaak niet en handelt niet om de zaken omtrent de minderjarigen te regelen. De vader geeft, na meermaals vragen, wel zijn toestemming. Hij pakt echter niet zelf de verantwoordelijkheid, hij toont geen actieve betrokkenheid bij het leven van de minderjarigen, is niet op de hoogte van de inhoud van de hulpverlening aan de minderjarigen, investeert onvoldoende in het contact met de minderjarigen en komt zijn financiële verplichtingen niet na. Daarnaast communiceren de ouders niet met elkaar. De ouders zijn onvoldoende in staat invulling te geven aan het gezag en de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarbij voorop te stellen. De minderjarigen worden hierdoor belast. [minderjarige 1] is bijvoorbeeld geconfronteerd met een grote schuld bij haar orthodontiepraktijk, omdat de ouders dit niet regelen en er de verantwoordelijkheid niet voor nemen. Met de ondertoezichtstelling kan onvoldoende de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen worden weggenomen. De ontwikkeling van de minderjarigen wordt geschaad als de ouders hun gezag behouden. De gezagsbeëindiging van de ouders en het beleggen van de voogdij bij de GI draagt bij aan continuïteit en stabiliteit bij de minderjarigen, omdat dan de minderjarigen erop kunnen vertrouwen dat praktische zaken tijdig geregeld worden. [minderjarige 1] wordt over enkele maanden achttien jaar. Ook voor haar is de maatregel dringend noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alles goed geregeld is voordat zij meerderjarig wordt. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] hebben bij de Raad aangegeven het ermee eens te zijn om de voogdij over hun door de GI uit te laten oefenen.
4.2.
[minderjarige 1] heeft, kort samengevat, aan de kinderrechter verteld dat zij het eens is met het verzoek van de Raad. Zij heeft er erg veel last van dat er een grote schuld is bij de orthodontiepraktijk en zij daarop aangesproken wordt, omdat haar ouders het niet regelen. Zij heeft contact met haar moeder. Zij gaat na school of na haar werk weleens bij haar moeder op bezoek. Het contact met haar vader is wisselend. Zij geeft aan dat hij haar op dit moment negeert. Zij vindt het fijn op de kamertraining.
4.3.
De vertegenwoordigers van de GI hebben het volgende naar voren gebracht. De GI is het eens met het verzoek van de Raad. De minderjarigen tonen veerkracht. Zij hebben goed contact met de jeugdbeschermers. Zij ondervinden er echter allebei last van dat de ouders onvoldoende in staat zijn de praktische zaken te regelen en dat de ouders onvoldoende betrokkenheid tonen in hun leven. Bij [minderjarige 2] regelen de grootouders veel en hij weet dat hij daar kan blijven wonen. De situatie met de ouders zorgt bij hem wel voor een gevoel van onduidelijkheid. De ouders werken uiteindelijk wel mee, maar het duurt lang en er is druk voor nodig. Voor de aanvraag van PMT voor [minderjarige 2] heeft de GI eerst de moeder op meerdere manieren moeten benaderen, voordat zij haar handtekening heeft gezet. Zolang de GI nog niet de voogdij heeft, wordt [minderjarige 1] ermee belast dat zij de verantwoordelijkheid moet dragen over zaken die haar ouders laten liggen. Het is in de aankomende, resterende maanden tot haar achttiende verjaardag nodig dat de GI de benodigde zaken voor haar kan regelen en haar rust en duidelijkheid daarover kan geven, met name op financieel gebied. [minderjarige 1] maakt zich veel zorgen over de schuld bij de orthodontiepraktijk. Als de GI de voogdij heeft kan zij een advocaat voor [minderjarige 1] regelen, contact hebben met het deurwaarderskantoor en de zorgverzekeraar. Dit kan nu niet binnen de ondertoezichtstelling. [minderjarige 1] werkt naast school veel om in haar levensonderhoud te voorzien. De bijdragen van de ouders ontbreken, of zijn te weinig om van rond te komen. Als de GI de voogdij heeft, is het mogelijk hiervoor financiering aan te vragen. Zij hoeft dan niet meer zo veel te werken en kan meer tijd besteden aan school en vrije tijd. Ze kan dan weer even kind zijn en dit komt haar ontwikkeling ten goede. De GI wil daarnaast regelen dat beide minderjarigen over een bankrekening beschikken waar de ouders geen geld vanaf kunnen halen.
4.4.
De advocaat van de moeder heeft het volgende aangegeven. De moeder is het niet eens met het verzoek. Zij wil haar gezag behouden. Ze herkent zich niet in het beeld dat over haar in het raadsrapport staat beschreven. Ze is na veertien jaar strijd met de Raad en de GI moe. Ze heeft steeds al het mogelijke gedaan voor haar kinderen en heeft altijd haar medewerking verleend als erom is verzocht. Ze wil haar moederschap in stand houden. Over [minderjarige 1] geeft de advocaat namens de moeder aan dat het de vraag is of beëindiging van het gezag nog doelmatig is, omdat [minderjarige 1] over enkele maanden achttien jaar wordt. Er is door de Raad en de GI onvoldoende onderbouwd aan welke beslissingen de moeder haar medewerking niet verleent en welke concrete invulling in die maanden nog wordt gegeven aan de voogdij. Voor [minderjarige 1] kan de ondertoezichtstelling blijven doorlopen tot haar achttiende verjaardag en is de gezagsbeëindiging niet noodzakelijk.
4.5.
De advocaat van de vader heeft zich namens hem gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzoek. De vader heeft bij hem aangegeven dat hij al jaren met instanties bezig is en dat het voor hem niet meer hoeft. Hij vindt dat hij zijn best heeft gedaan en zijn medewerking heeft verleend aan wat hem werd gevraagd. Hij heeft aangegeven dat hij geen contact meer met de minderjarigen wil als zijn gezag wordt beëindigd. De advocaat heeft de vader uitgelegd dat het contact los staat van het gezag. De advocaat sluit zich aan bij de opmerking van de advocaat van de moeder over de doelmatigheid van de maatregel voor [minderjarige 1] .
4.6.
De grootmoeder heeft het volgende aangegeven. Het is in het belang van de minderjarigen dat de zaken voor hun geregeld worden en dat zij beschermd worden. Het heeft voor [minderjarige 2] een jaar geduurd voordat de PMT kon starten, omdat de ouders hun handtekening niet zetten. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn ook bang dat de schulden van de ouders op hun verhaald gaan worden. [minderjarige 1] ervaart hierover veel stress. De grootmoeder probeert [minderjarige 2] te beschermen, maar hij heeft ook al meegemaakt dat er door één van de ouders door hem gespaard geld van zijn bankrekening werd gehaald. De ouders beloven veel en proberen het wel, maar het lukt ze niet. Zij zijn teveel bezig met hun eigen leven en het lukt ze al niet dat op orde te hebben. Er zijn veel dingen gebeurd die niet in het belang van de minderjarigen zijn.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (EHRM) is, op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij de toepassing van artikel 1:266 BW is de aanvaardbare termijn bepalend. Dit is de periode van onzekerheid over in welk gezin het kind verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling. Artikel 8 EVRM vereist niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. Daar waar de Nederlandse wetgever ervan uitgaat dat het gezag beëindigd kan worden als de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat is de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat voortzetting van de familieband (het gezag) schadelijk is voor het kind (EHRM, 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverwegingen 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM, 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder en de vader hun gezag niet hebben misbruikt. Van een situatie als vermeld in artikel 1:266, eerste lid, onder sub b BW is dus geen sprake.
5.4.
Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor of er sprake is van een situatie als vermeld in artikel 1:266, eerste lid, onder a BW.
5.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij kunnen en willen niet meer bij de moeder of de vader wonen. [minderjarige 2] woont al meer dan drie jaar bij de grootouders. [minderjarige 1] heeft in juli 2024 de beslissing genomen niet meer bij de moeder te willen wonen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn jaren geconfronteerd met onrustige opvoedingssituaties, waarin er zorgen waren over de basale zorg en de (emotionele) beschikbaarheid van de ouders. De ouders zijn beiden niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Zowel voor [minderjarige 2] als voor [minderjarige 1] is daarom de aanvaardbare termijn verstreken.
5.6.
De minderjarigen staan sinds september 2022 onder toezicht van de GI. Binnen deze ondertoezichtstelling is de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen onvoldoende weggenomen. Er blijven problemen rondom de minderjarigen ontstaan, omdat praktische zaken voor hun niet (tijdig) geregeld kunnen worden, doordat de ouders hiervoor niet de verantwoordelijkheid nemen. Namens beide ouders is aangegeven dat zij wel hebben ingestemd met zaken die aan hun voorgelegd zijn. De GI heeft echter concrete voorbeelden genoemd van situaties waarin de ouders niet tijdig hebben meegewerkt, doordat er eerst meerdere keren en met druk zaken voorgelegd moesten worden, voordat zij hiermee instemden. Dit is ten koste gegaan van de minderjarigen. Het heeft bijvoorbeeld hierdoor lang geduurd voordat [minderjarige 2] met PMT kon starten. Daarnaast houdt het hebben van gezag niet alleen in dat de ouder tijdig zijn handtekening zet als het gevraagd wordt, maar ook dat er actieve betrokkenheid is bij het kind en actieve inzet om de zaken omtrent de verzorging en opvoeding van een kind te regelen. Beide ouders zijn maar beperkt betrokken bij de minderjarigen en tonen geen zelfstandige actieve inzet om de zaken voor hen goed te regelen. [minderjarige 1] wordt daardoor belast met een grote schuld bij de orthodontiepraktijk en draagt een verantwoordelijkheid die bij de ouders hoort te liggen. Het is ook heel zorgelijk dat de minderjarigen worden geconfronteerd met het feit dat beide ouders geld hebben gehaald van hun bankrekeningen. Zij hebben hiermee het vertrouwen van de minderjarigen geschaad. Dat de ouders stellen dit geld te hebben terugbetaald, maakt dit niet anders. Zolang de ouders het gezag blijven dragen, blijven de minderjarigen stress en onduidelijkheid ervaren over de vraag of belangrijke onderwerpen in hun leven voor hun niet (tijdig) worden geregeld.
5.7.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank de voortzetting van het gezag schadelijk voor [minderjarige 2] . [minderjarige 1] wordt over enkele maanden achttien jaar. Ook voor haar acht de rechtbank voortzetting van het gezag van de ouders schadelijk, ook al is dat voor een paar maanden. [minderjarige 1] komt onvoldoende toe aan haar ontwikkeling, doordat zij belast wordt met zaken die haar ouders niet naar behoren voor haar regelen. De GI heeft voldoende onderbouwd tegen welke problemen [minderjarige 1] aanloopt en welke beperkingen de GI ervaart zolang de ouders het gezag over haar dragen. Zoals tot nu toe is gebleken, acht de rechtbank de ouders onvoldoende in staat om, voordat [minderjarige 1] meerderjarig wordt, haar de benodigde ondersteuning te bieden om haar een stabiele basis te geven. De GI heeft als voogd verdergaande bevoegdheden om [minderjarige 1] te ondersteunen dan binnen de ondertoezichtstelling, bijvoorbeeld ten aanzien van de schuld bij de orthodontiepraktijk en ondersteuning in haar levensonderhoud. De rechtbank acht de beëindiging van het gezag van de ouders daarom ook voor [minderjarige 1] noodzakelijk om de ernstige bedreiging in haar ontwikkeling weg te kunnen nemen en haar een goede basis te bieden naar haar meerderjarigheid.
5.8
Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] weten wat hun perspectief is en waar zij verder op zullen groeien. Het doel van de beëindiging van het gezag van beide ouders is:
- dat praktische zaken omtrent de minderjarigen goed en zonder vertraging (kunnen) worden geregeld,
- dat de minderjarigen hierover duidelijkheid en rust ervaren en dat de stressfactoren hieromtrent worden weggenomen,
- dat zij niet meer geconfronteerd worden met belastend gedrag van hun ouders (zoals dat er door één van de ouders geld van hun bankrekening wordt ontnomen) en
- dat zij de ruimte gaan ervaren om aan hun eigen ontwikkeling toe te komen.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW en de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging is voldaan. Zij zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder en de vader toewijzen.
5.10.
De rechtbank merkt op dat, ondanks dat het gezag van de ouders wordt beëindigd, zij altijd de vader en de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen blijven. Het blijft voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belangrijk dat beide ouders zich blijven inzetten om goed en prettig contact te hebben met hen.
5.11.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. [minderjarige 2] heeft bij de Raad en [minderjarige 1] heeft bij de Raad en de rechtbank aangegeven het er mee eens te zijn dat de GI hun voogdes wordt. De rechtbank zal de GI belasten met de voogdij over de minderjarigen.
5.12.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.13
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.14.
[minderjarige 1] heeft aangegeven de beslissing van de rechtbank per e-mail te willen vernemen. [minderjarige 2] heeft hierover zelf niets aangegeven, maar met de grootmoeder is tijdens de zitting besproken dat hij per brief zal worden geïnformeerd over de beslissing van de rechtbank. De e-mail c.q. brief aan de minderjarigen zal de volgende inhoud hebben.
Beste [minderjarige 1] ,
Op 12 februari 2025 heb jij een gesprek gehad met de kinderrechter mevrouw Tempel. Tijdens dit gesprek heb je gesproken over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van jouw ouders te beëindigen en Jeugdbescherming Brabant te benoemen als voogd over jou. Jij hebt toen aangegeven het hiermee eens te zijn.
Een dag later heeft de zitting plaatsgevonden waarbij de rechter met nog twee andere rechters heeft gesproken met de advocaten van jouw ouders, jouw oma, een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] van Jeugdbescherming Brabant.
De rechtbank heeft besloten het gezag van jouw ouders te beëindigen. De belangrijkste reden hiervoor is dat de rechtbank vindt dat jouw ouders niet goed de dingen regelen die zij voor jou zouden moeten doen. Een voorbeeld daarvan is de grote schuld bij de orthodontiepraktijk. Doordat jouw ouders dit niet goed hebben geregeld, heb jij er nu veel last van.
De rechtbank heeft Jeugdbescherming Brabant benoemd als voogd over jou. Dat betekent dat zij nu de belangrijke beslissingen over jou mogen nemen. Jeugdbescherming Brabant kan jou daardoor beter helpen.
Ik wens je veel succes met jouw kamertraining en jouw opleiding.
Met vriendelijke groet,
De griffier
………………………………………
Beste [minderjarige 2] ,
Eind vorig jaar heb jij een gesprek gehad bij de Raad voor de Kinderbescherming, omdat er een onderzoek werd gedaan naar jouw situatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft daarna aan de rechtbank om het gezag over jouw ouders te beëindigen en Jeugdbescherming Brabant te benoemen als voogd over jou. Op 13 februari 2025 heeft er bij de rechtbank een zitting plaatsgevonden waarbij drie rechters hebben gesproken met de advocaten van jouw ouders, jouw oma, een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] van Jeugdbescherming Brabant. In deze brief wil ik je graag uitleg geven over de beslissing van de rechtbank.
De rechtbank heeft besloten het gezag van jouw ouders te beëindigen. De belangrijkste reden hiervoor is dat de rechtbank vindt dat jouw ouders niet goed de dingen regelen die ze voor jou zouden moeten regelen.
De rechtbank heeft Jeugdbescherming Brabant benoemd als voogd over jou. Dat betekent dat zij nu de belangrijke beslissingen over jou mogen nemen. Jeugdbescherming Brabant kan jou daardoor beter helpen.
Mocht je vragen hebben over de voogdij kan je deze stellen aan mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] van Jeugdbescherming Brabant.
Met vriendelijke groet,
De griffier

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedag 3] 1973 in [geboorteplaats 2] , en [de moeder] , geboren op [geboortedag 4] 1987 in [geboorteplaats 2] , over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
6.2.
benoemt Stichting Jeugdbescherming Brabant tot voogdes over genoemde minderjarigen;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025 door mr. Tempel, voorzitter, mr. Toekoen, en mr. Van Triest, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch