Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,
Inleiding
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
Artikel 40 Wet WOZ
Conclusie en gevolgen
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Borsele beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 224.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat de waarde maximaal € 194.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 december 2024, waarbij de heffingsambtenaar en de gemachtigde van belanghebbende aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven aanvullende informatie aan te leveren. Op 9 januari 2025 werd het onderzoek gesloten.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste manier heeft onderbouwd. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.