In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit Breda, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan de Tilburgseweg 0 te Breda, vastgesteld op € 25.239.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 26 februari 2025 en hoort de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende betoogt dat de onroerende zaak als een gebouwd eigendom in aanbouw moet worden gekwalificeerd, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak terecht als bouwterrein heeft gekwalificeerd. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende onvoldoende feiten heeft aangevoerd om aan te tonen dat de uitzondering van artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde terecht inclusief omzetbelasting heeft vastgesteld en dat de eigen aankoopsom van belanghebbende de waarde in het economisch verkeer weergeeft. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.