Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de productie van methamfetamine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen produceren van methamfetamine. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 4 februari 2021 een drugslaboratorium werd aangetroffen in een loods, waar verdachte en medeverdachten aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat verdachte wist dat er drugs werden geproduceerd, ondanks zijn verklaring dat hij daar was om schoon te maken. De rechtbank achtte de verklaring ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden en het bewijs dat aanwezig was in het laboratorium. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 137 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop, de rol van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder de coronacrisis. De rechtbank besloot dat de verdachte niet terug hoefde naar de gevangenis, gezien de gewijzigde omstandigheden in zijn leven.