In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 3 juli 2024 tot een herbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomsten naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 3 juli 2024 en het UWV had uiterlijk op 28 augustus 2024 moeten beslissen. Eiser heeft het UWV op 25 november 2024 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak moet beslissen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om een beslissing te nemen, gezien de beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen en de bestaande praktijk om het UWV vier maanden te geven in dergelijke gevallen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het UWV het griffierecht van € 385,- aan eiser vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 453,50 betalen. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 april 2025.