ECLI:NL:RBZWB:2025:2066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/1571 en 24/1572
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboetes in verband met privégebruik van een ter beschikking gestelde auto

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/1571 en 24/1572, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2019 en 2020 ongegrond heeft verklaard. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd, omdat hij niet had aangetoond dat hij met de ter beschikking gestelde auto minder dan 500 kilometer privé had gereden. De rechtbank oordeelde dat de door belanghebbende overgelegde rittenregistratie niet voldoende bewijs bood, omdat deze achteraf was opgesteld en niet regelmatig was bijgehouden. De rechtbank matigde de verzuimboetes met 5% vanwege undue delay, maar verklaarde de beroepen verder ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht had opgelegd en dat de verzuimboetes passend waren, waarbij de hoogte van de boetes werd vastgesteld op € 3.777 voor 2019 en € 2.850 voor 2020. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/1571 en 24/1572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. J.H. Buys),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 8 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (2019) en over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 7 oktober 2020 (2020) naar een te betalen bedrag van respectievelijk € 15.058 en € 11.203 (de naheffingsaanslagen).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 292 over het tijdvak 2019 en € 141 over het tijdvak 2020 (de belastingrentebeschikkingen) en verzuimboetes opgelegd van respectievelijk € 3.976 en € 3.000 (de boetebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].
1.5.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand ter zitting verschenen. De griffier heeft op 3 december 2024 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende en diens gemachtigde zijn uitgenodigd om op de zitting van 27 februari 2025 te verschijnen. De gemachtigde heeft de rechtbank op 12 februari 2025 verzocht om verdaging van de zitting. Daaruit blijkt dat de rechtbank het bericht van 3 december 2024 door gemachtigde is ontvangen. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek afgewezen. (zie ook onder 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Daarbij beoordeelt de rechtbank of belanghebbende heeft doen blijken dat in 2019 en 2020 met de door zijn werkgever, ook voor privédoeleinden, ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de verzuimboetes en de belastingrentebeschikkingen terecht en tot de juiste zijn opgelegd respectievelijk zijn gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en matigt de verzuimboetes met 5% in verband met undue delay
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woonde in 2019 en 2020 in [plaats] en is in 2019 en 2020, tot 5 oktober 2020, werkzaam als supermarktmanager bij [supermarkt] B.V.
3.1.
Aan belanghebbende is door zijn werkgever in 2019 en 2020, een auto, een BMW X5 met een cataloguswaarde van € 106.483, ter beschikking gesteld (de auto).
3.2.
Aan belanghebbende is voor de onderhavige jaren een zogenoemde verklaring ‘geen privégebruik auto’ [1] afgegeven.
3.3.
Op 13 januari 2022 verzoekt de inspecteur belanghebbende om te bewijzen dat hij in de jaren 2019 en 2020 niet meer dan 500 privékilometers heeft gereden met de auto. De inspecteur verzoekt daartoe een vragenformulier in te vullen en, indien belanghebbende een rittenregistratie heeft bijgehouden, deze te overleggen.
3.4.
De inspecteur ontvangt op 2 februari 2022 het ingevulde vragenformulier, een rittenregistratie over de jaren 2019 en 2020, zijn loonstrook over oktober 2020 en een verklaring van belanghebbende zelf. In de verklaring staat:
“ Al meerdere jaren heb ik meerdere auto’s in mijn bezit, over het algemeen oldtimers maar ook functionele auto’s voor dagelijks gebruik.
Omdat ik op geruime afstand van mijn werk woon is er destijds een auto van de werkgever voor woon/werkverkeer en bezorgwerk ter beschikking gesteld om de kilometerstand van de privé auto’s te beperken, daar ik zelf over een aantal auto’s beschik en gebruik, was het niet de bedoeling om deze auto te gebruiken voor privé kilometers en is ook niet gebeurd.
Dit is ook uitdrukkelijk door de werkgever niet toegestaan.”
3.5.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 juli 2022 verzocht om nadere informatie omdat de rittenregistratie data uit 2014 en 2015 vermeldt en deze inconsistenties bevat. Hij verzoekt belanghebbende (onder meer) om een verklaring van de door hem geconstateerde verschillen in kilometerstanden tussen de overlegde kilometeroverzichten en die zoals staan geregistreerd in de Nationale Autopas.
3.6.
Belanghebbende heeft vervolgens tankbonnen en een op 18 juli 2017 door belanghebbende en zijn werkgever ondertekende bruikleenovereenkomst overgelegd. In de bruikleenovereenkomst staat (voor zover van belang):
“(…)
  • Het voertuig is bedoeld voor woon/werk verkeer en eventuele ritten die in dienst staan van de onderneming Jumbo Voorschoten.
  • Prive gebruik van het voertuig is niet toegestaan.
  • Er dient een registratie van de de ritten worden bijgehouden en beschikbaar zijn voor controle aan werkgever.
  • Eventuele afwijkingen van de rittenregistratie dienen direct te worden gemeld.
(…)

Bij het niet nakomen van deze afspraken zal het voertuig moeten worden ingeleverd.
(…)”
3.7.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte informatie informeert de inspecteur belanghebbende bij brief van 16 maart 2023 dat hij voornemens is naheffingsaanslagen loonheffingen alsmede verzuimboeten op te leggen.
3.8.
Met dagtekening 17 mei 2023 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen en verzuimboeten over 2019 en 2020 conform zijn aankondiging opgelegd, en is belastingrente in rekening gebracht.

Overwegingen

Afwijzing verdagingsverzoek
4. De gemachtigde heeft verzocht om verdaging van de behandeling van het beroep op de zitting van 27 februari 2025 omdat hij meer tijd nodig heeft voor het aanleveren van aanvullende stukken en omdat de zitting staat gepland in de zogenoemde voorjaarsvakantie. De rechtbank heeft in het licht van een goede procesgang en voortgang van de zaak besloten de zitting door te laten gaan en daaraan voorrang te geven boven het belang van belanghebbende om de behandeling van de zaak te laten plaatsvinden op een ander moment. Bij deze beslissing heeft de rechtbank meegewogen dat het verdagingsverzoek ruim twee maanden na de uitnodiging voor de zitting van 27 februari 2025 is ingediend, dat het niet duidelijk is geworden welke – niet eerder voorzienbare – omstandigheid ertoe heeft geleid dat niet eerder stukken overlegd konden worden en waarom de gemachtigde het verdagingsverzoek in verband met de gestelde verhindering op de dag zelf niet eerder heeft kunnen indienen.
Zijn de correcties vanwege het privégebruik van de auto’s terecht vastgesteld?
4.1.
Indien een auto door een werkgever ook voor privédoeleinden ter beschikking wordt gesteld aan een werknemer, dan wordt als uitgangspunt een voordeel als loon in aanmerking genomen (de bijtelling privégebruik). [2]
4.2.
Een auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt (het wettelijk vermoeden van privégebruik). Dit vermoeden houdt stand tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Dit kan aan de hand van een rittenregistratie, maar bewijs mag ook op een andere manier worden geleverd. [3]
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto in 2019 en 2020 (feitelijk) ter beschikking stond van belanghebbende. Dat brengt mee dat sprake is van het wettelijk vermoeden van privégebruik, zodat het aan belanghebbende is om overtuigend aan te tonen dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt.
4.4.
Belanghebbende stelt dat de auto in de onderhavige jaren voor niet meer dan 500 kilometer privé is gebruikt. Belanghebbende voert daartoe aan dat hij in 2019 en 2020 een rittenregistratie heeft bijgehouden waaruit dat zou blijken. Die rittenregistraties heeft belanghebbende niet kunnen overleggen omdat deze zijn opgeslagen op een zakelijke computer, hij deze niet naar zijn privémailadres heeft doorgestuurd en hij deze vanwege de verkoop van de werkgever in 2020 ook niet meer heeft kunnen achterhalen. Belanghebbende heeft daarom een rittenregistratie gereconstrueerd aan de hand van de rittenregistraties over de jaren 2014 en 2015 waarover hij wel beschikte.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat een rittenregistratie regelmatig moet worden bijgehouden om een goede vastlegging van de werkelijkheid te garanderen. Weliswaar stelt belanghebbende dat hij dat heeft gedaan maar omdat hij die rittenregistraties niet heeft kunnen overleggen kan de rechtbank niet vaststellen of belanghebbende daarmee daadwerkelijk doet blijken dat hij de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. Belanghebbende heeft wel gereconstrueerde rittenregistraties overgelegd die hij heeft opgesteld aan de hand van rittenregistraties van eerdere jaren. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een gereconstrueerde rittenregistratie het risico mee dat de werkelijkheid niet goed wordt weergegeven. [4] Aan een achteraf opgestelde kilometeradministratie komt dan ook minder bewijskracht toe en daarmee zal ook niet snel kunnen worden voldaan aan de zwaardere bewijsmaatstaf van doen blijken.
4.6.
Gelet op de door de inspecteur benoemde gebreken en hiaten in de door belanghebbende overgelegde kilometeradministratie en overige bescheiden is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende daarmee niet heeft doen blijken dat de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.7.
Belanghebbende wijst verder op het met de werkgever overeengekomen verbod op privégebruik van de auto. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het overeengekomen verbod niet uit dat belanghebbende in strijd met dat verbod heeft gehandeld. Dat geldt temeer omdat nergens uit volgt dat de werkgever toezicht hield op naleving van dat verbod. Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat hij in de onderhavige jaren over meerdere auto’s beschikte die hij gebruikte voor privéritten in de onderhavige jaren. Ook met die enkele stelling levert belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs dat hij minder dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto die hem door de werkgever beschikbaar is gesteld.
4.8.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Dit betekent dat de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Voor dat geval zijn de tijdvakken waarover is nageheven en de hoogte van de naheffingsaanslagen niet in geschil. De rechtbank verklaart de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen daarom ongegrond.
Zijn de verzuimboetes terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
4.9.
Aan belanghebbende zijn verzuimboetes opgelegd op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en binnen de kaders van paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Het vierde lid van paragraaf 24 van het BBBB bepaalt dat de verzuimboete in geval van het onterecht achterwege blijven van bijtelling in verband met privégebruik van een ter beschikking gestelde auto op 80% van het maximumbedrag van artikel 67c Awr (in 2019 € 5.278 en in 2020 € 5.514).
4.10.
Vast staat dat de verschuldigde loonheffingen over de bijtelling niet op aangifte zijn voldaan. Nu hiervoor is overwogen dat de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, is dus sprake van een verzuim. Dit betekent dat de verzuimboeten als uitgangspunt terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. De boete blijft slechts achterwege ingeval van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas).
4.11.
De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om te concluderen dat belanghebbende geen enkel verwijt treft dat de afdracht van loonheffing achterwege is gebleven. Gelet op het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de naheffingsaanslagen staat vast dat er te weinig loonheffing is afgedragen. De reden hiervoor is de omstandigheid dat belanghebbende niet het benodigde bewijs levert voor toepassing van de begunstigende regeling van artikel 13bis van de Wet LB, terwijl dat wel op zijn weg ligt. Dat belanghebbende heeft nagelaten de rittenregistratie voorafgaande aan zijn uitdiensttreding en de verkoop van zijn werkgever naar zijn privémailadres te sturen dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening te blijven. Er is dan ook geen aanleiding om de oplegging van de boeten achterwege te laten. De rechtbank acht de boeten verder passend en geboden. In de feiten en omstandigheden van het geval ziet de rechtbank geen aanleiding de boetes te matigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur niet de maximale boetes heeft opgelegd.
Undue delay
4.12.
De rechtbank constateert ambtshalve dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie (undue delay) met (afgerond) 1 maand. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 16 maart 2023 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de verzuimboeten op dat moment zijn aangekondigd en de rechtbank uitspraak doet op 10 april 2025. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de verzuimboeten te verminderen met 5% naar € 3.777 (2019) en € 2.850 (2020). [5]
Belastingrente
Het beroep worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Volgens mij is er geen aanleiding om af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. De ambtshalve vermindering van de verzuimboeten leidt niet tot een gegrondverklaring van de beroepen. [6] Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de verzuimboeten;
  • vermindert de verzuimboete over 2019 tot een bedrag van € 3.777;
  • vermindert de verzuimboete over 2020 tot een bedrag van € 2.850.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier op 10 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
2.Artikel 13bis, eerste lid, eerste volzin, van de Wet LB.
3.Artikel 13bis, derde lid van de Wet LB.
4.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, r.o. 3.4.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
6.Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.