ECLI:NL:RBZWB:2025:2067

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/02/414421 / FA RK 23-4587
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridisch ouderschap en omgangsregeling van een minderjarige met een niet-juridische vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de juridische status van een man als vader van een minderjarige, geboren in Oekraïne. De man, geregistreerd als [naam 1], heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, die bij de vrouw, geregistreerd als [naam 2], verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet als juridisch vader kan worden aangemerkt, omdat hij niet aan de vereisten van het Oekraïense recht voldoet. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag, aangezien hij niet als juridische ouder wordt erkend. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke band tussen de man en de minderjarige, waardoor de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft geadviseerd om de omgangsregeling te onderzoeken, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de relatie met de man. De rechtbank heeft de Raad verzocht om aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling en de situatie van de minderjarige. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 14 juli 2025, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de vrouw de man elke drie maanden zal informeren over de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/414421 / FA RK 23-4587
datum uitspraak: 8 april 2025
beschikking over gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
in de Basis Registratie Personen (BRP) geregistreerd als [naam 1] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.M.J.K.M. Teeuwen in Roermond,
tegen
[de vrouw] ,
in de Basis Registratie Personen geregistreerd als [naam 2] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof in Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] (Oekraïne) op [geboortedag] 2018, hierna: [minderjarige] .
Informant in deze procedure is:
-
de Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI), gevestigd in Etten-Leur.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, door de rechtbank betrokken in deze procedure.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 29 september 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] ;
- het op 7 november 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de man van 9 november 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van de advocaat van de vrouw van 23 november 2023;
- de beschikking van deze rechtbank van 19 december 2023 betreffende voorlopige voorzieningen in zaaknummer C/02/414429 / FA RK 23-4592;
- de brief van de advocaat van de man van 4 december 2023;
- de brief van de advocaat van de man van 15 december 2023;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 maart 2024;
- het F9-formulier van de advocaat van de vrouw van 26 maart 2024;
- het F9-formulier van de advocaat van de vrouw van 7 januari 2025;
- het F9-formulier van de advocaat van de man van 16 januari 2025 met bijlagen;
- het F9-formulier van de advocaat van de vrouw van 14 maart 2025 met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 17 maart 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Beide partijen zijn bijgestaan door een tolk. Ook waren er vertegenwoordigers aanwezig namens de GI.
1.3
De Raad heeft de rechtbank vooraf bericht dat er geen vertegenwoordiger beschikbaar was om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.
1.4
Deze zaak hangt nauw samen met de zaak van de GI over de verlenging van de ondertoezichtstelling met het zaaknummer C/02/431599 / JE RK 25-219. Daarom heeft de rechtbank de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaak staat in een aparte beschikking.

2.De feiten

2.1
Uit de stukken blijken de volgende feiten:
  • [minderjarige] is op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] (Oekraïne) geboren.
  • De man staat als vader op de geboorteakte van [minderjarige] .
  • Partijen zijn op [datum] 2022 te Ternopil (Oekraïne) gehuwd.
  • Het Ternopil City District Court of Ternopil Region heeft op 28 november 2022 de echtscheiding uitgesproken tussen partijen.
  • Blijkens de brief van het Ministerie van Justitie van Oekraïne, (Ministry of Justice of Ukraine western Interregional Department of the Ministry of Justice Ternopil Branch of State Registration of Civil Status Acts in Ternopil Distict of Ternopil Region) van 3 oktober 2023 blijkt dat de afdeling geen aanvraag tot vaststelling van vaderschap van [minderjarige] door de man heeft ontvangen, zoals voorzien in paragraaf 1 van deel 2 van artikel 125 van het Burgerlijk Wetboek van Oekraïne.
  • [minderjarige] , de vrouw en de man staan sinds 25 maart 2022 ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland.
  • [minderjarige] verblijft bij de vrouw.
  • Partijen en [minderjarige] hebben de Oekraïense nationaliteit.
2.2
Bij beschikking van 19 december 2023 (zaaknummer C/02/414429 / FA RK 23-4592) heeft de rechtbank in het kader van de door de man verzochte voorlopige voorzieningen (namelijk een verzoek tot vaststelling van een voorlopige omgangsregeling) vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige] . Het verzoek om een voorlopige omgangsregeling te bepalen is vervolgens afgewezen en de rechtbank heeft de Raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beschikking vermelde vragen en verzocht die onderzoeksresultaten in te brengen in deze (bodem)procedure.
2.3
De Raad heeft op 24 maart 2024 een rapport uitgebracht en tegelijkertijd een verzoek ingediend om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI. De kinderrechter heeft op 4 april 2024 de [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 4 april 2025.
2.4
De GI heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (zaaknummer C/02/414421 / FARK 23-4587) tot 4 april 2026 tijdens de zitting van 17 maart 2025 ingetrokken. Dit betekent dat er geen verzoek meer ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter voorligt en hierover dus niet meer kan worden beslist.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een omgangsregeling tussen partijen vast te stellen waarbij [minderjarige] in de even weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft waarbij de vrouw zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] en de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg, waarvan minimaal één aangesloten week in de zomervakantie, althans te bepalen dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de man en [minderjarige] ;
II. te bepalen dat de man mede met het gezag over [minderjarige] wordt belast;
III. althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank geraden acht.
3.2
De vrouw verzoekt de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken als ongegrond of onbewezen af te wijzen.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft in het rapport van 21 maart 2024 zich niet uitgelaten over het gezag over [minderjarige] omdat de juridische positie van de man ten opzichte van [minderjarige] niet duidelijk was. De Raad heeft in het rapport geconcludeerd dat er sprake was van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] omdat er onder meer al tien maanden geen contact was met de man. De vrouw heeft zorgen over grensoverschrijdend gedrag van de man en mogelijk misbruik. De Raad heeft daarover aangegeven dat het een zeer zorgelijke situatie is, in het geval dit waar is maar ook als het niet waar blijkt te zijn. Daarnaast concludeerde de Raad dat partijen beiden wel voldoende bereid, maar onvoldoende in staat waren om onder eigen verantwoordelijkheid de dreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen en hulp te accepteren door het wantrouwen jegens elkaar. Dit kwam mede door de spanningen en onrust dat tussen partijen bestond. De Raad concludeerde dat er ingezet moet worden op oudercommunicatie, het opzetten van een omgangsregeling, de vertaling van dit alles naar de gezinssystemen van partijen, de borging hiervan en eventuele nazorg. Vanwege de gegeven omstandigheden was een gedwongen kader naar de mening van de Raad noodzakelijk.
4.2
Gezien het gegeven dat er tien maanden geen contact was geweest, diende de omgang tussen de man [minderjarige] vanaf de start te worden opgebouwd. Gezien de zorgen die er bestaan en het ontbreken van vertrouwen van de vrouw in de man, dient de omgang eerst in begeleide vorm te worden ingezet. Op die wijze kan er zicht komen op de interactie tussen de man en [minderjarige] . Vervolgens dienden de resultaten te worden meegenomen van de hulpverlening en de ontwikkelingen in het kader van de ondertoezichtstelling die van invloed zijn op het vormgeven van de omgangsregeling. De Raad heeft geadviseerd het verzoek tot vaststelling van de omgangsregeling aan te houden.
4.3
De man heeft ter toelichting op zijn verzoek en tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij de juridische vader is van [minderjarige] en dan ook ontvankelijk is in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag. Hij acht het in het belang van [minderjarige] dat hij samen met de vrouw wordt belast met het gezag. Partijen hebben na de geboorte van [minderjarige] tot mei 2022 gezamenlijk de zorg gehad voor [minderjarige] , waardoor er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind (
family life). Sinds november 2022 verloopt de omgang zeer stroef en sinds 14 juni 2023 is er geen omgang meer geweest. De man betwist de beschuldigingen van de vrouw over misbruik. De man wenst een rol in het leven van [minderjarige] te spelen en invulling te geven aan zijn ouderschap. Hij acht het in het belang van [minderjarige] dat hij een vader voor haar kan zijn.
4.4
In het kader van de ondertoezichtstelling is de man niet betrokken bij het voor [minderjarige] ingezette hulpverleningstraject. De man heeft geen informatie ontvangen over [minderjarige] . Ook heeft de GI nimmer contact met zijn advocaat opgenomen omtrent zijn status van juridisch ouder terwijl zij dit wel zouden doen. De GI heeft zich steeds verder teruggetrokken richting de man en is hij in het geheel niet betrokken. Het lijkt voor hem dan ook dat er geen onderzoek meer plaatsvindt op welke wijze de omgang zal worden hersteld. Het is voor de man dan ook niet te verkroppen dat de GI het verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken. Hij is van mening dat de GI geen uitvoering heeft gegeven aan de doelen die zijn opgesteld in het rapport van de Raad. Er is inmiddels als 2,5 jaar geen contact en daar moet verandering in komen.
4.5
Zijdens de vrouw is aangevoerd dat de man niet de juridische vader is van [minderjarige] en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag. Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling heeft de vrouw aangevoerd dat er tijdens de relatie van partijen sprake was van huiselijk geweld. Ook heeft de vrouw de man meerdere malen betrapt terwijl hij seksuele handelingen bij zichzelf uitvoerde in de nabijheid van [minderjarige] . Ook de oudste dochter van de vrouw is hiervan getuige geweest. Verder heeft de man [minderjarige] enkele keren meegenomen onder dreigementen. [minderjarige] was op die momenten zeer emotioneel en zij verzette zich hevig. De vrouw is van mening dat er geen sprake kan zijn van een veilig contact tussen de man en [minderjarige] op dit moment. Zij vreest bovendien dat hij Nederland zal ontvluchten met [minderjarige] . Er is geen ruimte voor omgang tussen de man en [minderjarige] . Een zuivere omgangsondertoezichtstelling is in deze situatie niet wenselijk. Nu door de speltherapeut wordt aangegeven dat er bij [minderjarige] geen sprake is van ruimte voor omgang moet het verzoek van de man worden afgewezen.
4.6
Namens de GI is aangegeven dat uit de evaluatie van de speltherapie is gebleken dat er bij haar momenteel geen ruimte is om een omgangsregeling op te starten met de man. Zij heeft veel te verwerken. [minderjarige] is naar Nederland gekomen en zij leeft hier in een andere omgeving. Zij moet een andere taal leren, logopedie wordt ingezet om haar de klanken te leren en zij gaat naar zwemles. In haar hoofd is momenteel geen ruimte om ook de omgang met de man aan te gaan.

5.De beoordeling

Internationaal privaatrecht (IPR)
5.1
Aangezien [minderjarige] in het buitenland is geboren, haar gewone verblijfplaats in het buitenland heeft gehad en [minderjarige] , de vrouw en de man de Oekraïnse nationaliteit hebben, draagt deze zaak een internationaal karakter. Gelet op deze internationale aspecten dient de rechtbank eerst ambtshalve vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de man.
5.2
Op grond van artikel 7 lid 1 van de EU-Verordening 2019/1111 van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter Verordening), is de Nederlandse rechter bevoegd het verzoek van de man te beoordelen, nu [minderjarige] op het moment van de indiening van het verzoek haar gewone verblijfplaats had in Nederland.
5.3
Het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld aan de hand van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen,
Trb. 1997, 299, oftewel het Haag Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996). Op grond van artikel 15 lid 1 HKBV 1996 wordt het Nederlands recht toegepast op het verzoek.
Juridisch ouderschap
5.4
Alvorens kan worden beoordeeld wie van rechtswege met het gezag over [minderjarige] is belast, zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of de man als juridisch vader van [minderjarige] kan worden aangemerkt. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt. Omdat [minderjarige] in Oekraïne is geboren en daar haar geboorteakte is opgesteld, zal moeten worden beoordeeld of de geboorteakte in aanmerking komt voor erkenning in Nederland, en daarnaast of er sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] op basis van de geboorteakte. De rechtbank is van oordeel dat de geboorteakte in ieder geval voor erkenning in aanmerking komt op grond van artikel 10:101 BW. De vraag rijst echter of de vermelding van de man op de akte een familierechtelijke betrekking doet ontstaan.
Binnen of buiten het huwelijk geboren?
5.5
Naar Oekraïens recht ontstaat het juridisch vaderschap als het kind binnen het huwelijk wordt geboren (artikel 122 Oekraïense Burgerlijk Wetboek) en kan het juridisch vaderschap ontstaan als een kind buiten het huwelijk is geboren (artikel 125 Oekraïense Burgerlijk Wetboek).
5.6
Partijen waren ten tijde van de geboorte van [minderjarige] niet met elkaar gehuwd. Ook kent Oekraïne geen wettiging van een kind door het huwelijk. Het feit dat partijen na de geboorte van [minderjarige] met elkaar alsnog in het huwelijk zijn getreden heeft dan ook geen invloed op de vraag of de man als juridisch ouder kan worden aangemerkt.
5.7
Dat betekent dat gekeken moet worden naar artikel 125 Oekraïense Burgerlijk Wetboek. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat als de moeder en de vader van het kind niet zijn gehuwd, de afstamming van het kind van de moeder wordt vastgesteld op grond van het document van de autoriteit voor gezondheidszorg over haar geboorte van het kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat als de vader en de moeder van het kind niet zijn gehuwd de afstamming van het kind van de vader wordt vastgesteld overeenkomstig de verklaring van de moeder en de vader van het kind of door een rechterlijke beslissing.
5.8
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van het Oekraïense Ministerie van Justitie, (Ministry of Justice of Ukraine Western Interregional Department of the Ministry of Justice Ternopil Branch of State Registration of Civil Status Acts in Ternopil Distict of Ternopil Region) van 3 oktober 2023 waaruit blijkt dat de afdeling geen aanvraag tot vaststelling van het vaderschap van [minderjarige] door de man heeft ontvangen, zoals voorzien in artikel 125 lid 1 onder 2 Oekraïense Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een rechterlijke procedure op basis waarvan het juridisch ouderschap van de man over [minderjarige] is ontstaan. Ook is er geen document in het geding gebracht waaruit blijkt dat partijen ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Oekraïne een verklaring hebben afgelegd over de afstamming van [minderjarige] . Dit betekent dat op grond van Artikel 125 Oekraïense Burgerlijk Wetboek geen familierechtelijke betrekking tussen de man over [minderjarige] is ontstaan.
Vermelding van de man op de geboorteakte
5.9
De man staat echter wel als vader op de geboorteakte van [minderjarige] vermeld. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden wat deze vermelding dan betekent ten aanzien van het wel of niet aanwezige juridische vaderschap van de man. Ingevolge artikel 135 Oekraïense Burgerlijk Wetboek wordt, indien bij de geboorte van het kind door een ongehuwde moeder geen gezamenlijke verklaring van de ouders of geen rechterlijke beslissing voorligt, de registratie over de vader van het kind in het geboorteregister volgens de naam en de staatsburgerschap van de moeder en de voor- en vadersnaam van het kind volgens haar opgave verricht. In deze zaak heeft zich deze situatie voorgedaan en zijn de gegevens van de man naar opgave door de vrouw op de geboorteakte van [minderjarige] vermeld.
Gevolgen van de vermelding van de man op de geboorteakte
5.1
Aangezien artikel 121 Oekraïense Burgerlijk Wetboek bepaalt dat juridisch ouderschap enkel ontstaat op grond van artikel 122 en 125 van het Burgerlijk Wetboek van Oekraïne levert de vermelding van de man op de geboorteakte op grond van artikel 135 Oekraïense Burgerlijk Wetboek geen familierechtelijke betrekking op tussen de man en [minderjarige] omdat er geen sprake is van juridisch ouderschap. Dit betekent dat de man naar Oekraïens recht geen status heeft gekregen van juridisch ouder.
Verplaatsing naar Nederland
5.11
De man, de vrouw en [minderjarige] staan sinds 25 maart 2022 ingeschreven in de BRP in Nederland en verblijven hier sindsdien. Sindsdien is er geen handeling verricht waardoor er verandering is gekomen in de juridisch status van de man (de man heeft [minderjarige] in Nederland (nog) niet erkend). Dit brengt mee dat de man niet als de juridische vader van [minderjarige] kan worden beschouwd.
Van rechtswege gezagsverhouding
Bij geboorte
5.12
De vervolgvraag rijst of man van rechtswege met het gezag is belast. Op grond van artikel 16 lid 1 HKBV 1996 wordt het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Dit brengt mee dat de rechtbank eerst moet beoordelen of er naar Oekraïense recht de man met het gezag is belast over [minderjarige] .
5.13
Oekraïne kent geen onderscheid tussen wettige en onwettige kinderen. Ongeacht of een kinderen binnen of buiten het huwelijk is geboren hebben de ouders dezelfde rechten en plichten tegenover hun kinderen (artikel 141 lid 1 Oekraïense Burgerlijk Wetboek).
Zoals eerder is overwogen is de man naar het Oekraïense recht niet aan te merken als juridisch vader. Dat maakt dat de moeder naar Oekraiëns recht is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
Bij verplaatsing naar Nederland
5.14
[minderjarige] is in 2022 samen met de man en de vrouw naar Nederland verhuisd. Op grond van artikel 16 lid 4 HKBV 1996 dient te worden beoordeeld of naar het recht van de nieuwe gewone verblijfplaats van het kind, de man alsnog met het ouderlijk gezag is belast. Nu [minderjarige] sinds 2022 haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, dient deze vraag naar het Nederlandse recht te worden beoordeeld. Ook naar Nederlands recht is de man niet belast met gezag over [minderjarige] nu hij geen juridisch ouder is van [minderjarige] .
5.15
Het voorgaande betekent dat de vrouw alleen is belast met het gezag over [minderjarige] .
Verzoek man gezamenlijk gezag
5.16
De man verzoekt hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] . Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat de man niet aan te merken is als de juridische vader van [minderjarige] . Dit betekent ook dat hij niet kan worden ontvangen in zijn verzoek om gezamenlijk gezag. In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat namelijk dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. De rechtbank zal hem dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
5.17
In artikel 1:377a BW staat dat iemand die een nauwe persoonlijke band met een kind heeft, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van diegene een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind ongeschikt of niet in staat is tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.18
Niet in geschil is dat er tussen de man en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Dit betekent dat de man in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling kan worden ontvangen.
5.19
De rechtbank overweegt dat de Raad in het rapport van 24 maart 2024 met een ondertoezichtstelling voor ogen heeft gehad dat onderzocht kon worden hoe en op welke wijze de omgang tussen [minderjarige] en de man hersteld zou kunnen worden. Vanwege de onduidelijkheid over de vraag of de man juridisch vader is van [minderjarige] of niet, lijkt de GI de man niet te hebben betrokken in de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling. Daarnaast is het de GI gebleken dat de vrouw open staat voor hulpverlening en ook de weg naar de hulpverlening weet te vinden. Behalve dat in het kader van de speltherapie naar voren is gekomen dat op dit moment er geen ruimte is bij [minderjarige] voor het herstel van de omgang, heeft de rechtbank geen verdere informatie hoe het nu verder zou moeten. Bovendien heeft de GI het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Daar komt bij dat de Raad niet op de hoogte is van de intrekking van het verzoek van de GI waardoor de Raad ook niet in de gelegenheid is gesteld om, nu de GI dit verzoek niet doet, zelf om een verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken, maar ook niet om te bezien of de Raad met een niet-verlenging van de maatregel kan instemmen (artikel 1:265j BW).
5.2
De rechtbank neemt daarbij ook mee dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet de doelen zijn bereikt zoals deze door de Raad zijn beschreven in voormeld rapport. Aangezien in de bovenstaande overweging in deze beschikking duidelijkheid wordt over de positie van de man in die zin dat hij niet de juridische vader is van [minderjarige] , zal de rechtbank de Raad nogmaals verzoeken om een advies uit te brengen over het verzoek tot vaststelling van de omgangsregeling. Hierbij dient de Raad de (juridische) situatie van de man ten opzichte van [minderjarige] in ogenschouw te nemen en een advies uit te brengen over de mogelijkheden en/of de onmogelijkheden om de man eventueel te betrekken in een hulpverleningstraject als er mogelijkheden worden gezien tot herstel van de omgangsregeling. Indien deze mogelijkheden er niet zijn, wenst de rechtbank geïnformeerd te worden op welke wijze de man zou kunnen worden betrokken in het leven van [minderjarige] en op welke wijze [minderjarige] wordt geïnformeerd dat de man haar biologische vader is.
5.21
De rechtbank zal de Raad daarom vragen om een aanvullend onderzoek te doen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Is een vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] ?
  • Zo ja, welke omgangsregeling past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
  • Hoe moet die regeling eruit gaan zien?
  • Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
5.22
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de verdere behandeling van de zaak worden aangehouden.
5.23
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat de vrouw de man eenmaal per drie maanden zal informeren via de advocaten met een verslag over hoe het met [minderjarige] gaat en met een foto.
5.21
Het voorgaande betekent dat zal worden beslist als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag;
6.2
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
6.3
verstaat dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw de man eenmaal per drie maanden zal informeren via de advocaten met een verslag over hoe het met [minderjarige] gaat en met een foto
6.4
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
14 juli 2025Pro Forma;
6.5
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Sumner, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 in aanwezigheid van S. Boink, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.