ECLI:NL:RBZWB:2025:2077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/430705 / JE RK 25-60
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om zorg- en contactregeling in geschil tussen moeder en minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om een zorg- en contactregeling met haar zoon [minderjarige 2] vast te stellen. De moeder verzocht om de hervatting van een (on)begeleide omgangsregeling, die eerder was ingesteld maar stopgezet vanwege de weerstand van [minderjarige 2] tegen contact met haar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, maar dat de kinderen in verschillende huishoudens wonen. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige 2] en zijn weerstand tegen contact met de moeder in overweging genomen, evenals de zorgen van de moeder over zijn ontwikkeling en welzijn. Ondanks de zorgen van de moeder, heeft de kinderrechter geoordeeld dat het opleggen van een contactregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige 2] is, gezien zijn fysieke klachten en schoolverzuim. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen en benadrukt dat het van belang is dat [minderjarige 2] de ruimte krijgt om zijn weerstand te verwerken. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling (GI) opgedragen om de therapieën van [minderjarige 2] te monitoren en te beoordelen wanneer contactherstel mogelijk is. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/430705 / JE RK 25-60
Datum uitspraak: 14 maart 2025
(Nadere) beschikking van de kinderrechter op basis van de geschillenregeling
in de zaak van
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.J. Mouwen te Tilburg,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over de verzoeken geadviseerd.

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 25 februari 2025 met alle daarin genoemde stukken.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.J.A. van Roessel, waarnemend advocaat voor mr. C.C.J. Mouwen;
  • de vader, vergezeld door een onafhankelijke cliëntondersteuner van [coaching] , mevrouw [naam] . De kinderrechter heeft mevrouw [naam] , na akkoord van alle aanwezigen, bijzondere toestemming verleend;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de moeder en het verzoek van de GI met zaaknummer C/02/432065 / JE RK 25-297, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk behandeld. In voormelde zaak is bij afzonderlijke beschikking van 14 maart 2025 beslist.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Beiden hebben hierover op 19 februari 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij zijn moeder en [minderjarige 2] woont bij zijn vader.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 14 april 2024 tot 14 april 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft bij gelijktijdige beschikking van 14 maart 2025 (in de zaak met zaaknummer C/02/432065 / JE RK 25-297) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 14 april 2025 tot 14 oktober 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De moeder verzoekt te bepalen dat de zorg- en contactregeling tussen moeder en [minderjarige 2] , op grond waarvan zij gerechtigd zijn tot (on)begeleide omgang met elkaar gedurende één keer per drie weken voor twee uren alsmede één keer per veertien dagen op zondag voor twee uren wordt hervat dan wel een beslissing te nemen over de door de GI te ondernemen actie die leidt tot hervatting van de zorg- en contactregeling, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van [minderjarige 2] wenselijk voorkomt. Daarbij verzoekt de moeder de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat er bij de start van de ondertoezichtstelling sprake was van een (gedeeltelijk begeleide) contactregeling tussen haar en [minderjarige 2] . Zo was er iedere drie weken twee uur begeleid contact tussen de moeder en [minderjarige 2] , alsmede eenmaal per maand op zondag gedurende twee uur. Daarnaast ziet [minderjarige 2] zijn broer [minderjarige 1] eenmaal per maand op zondag gedurende twee uur bij zijn vader. De contactmomenten werden begeleid door 10 voor Toekomst. Volgens de begeleidster verliepen deze momenten positief, maar in het begin van 2024 zou [minderjarige 2] hebben aangegeven dat hij geen contact meer wenst met zijn moeder. In augustus 2024 is de begeleiding vanuit 10 voor Toekomst gestopt en heeft er in het geheel geen contact meer plaatsgevonden tussen [minderjarige 2] en zijn moeder. De contactmomenten van 4, en 25 september 2024 en 16 oktober 2024 zijn niet doorgegaan omdat de vader niet wilde meewerken aan deze afspraken. De GI had toegezegd om voor 15 augustus 2024 een schema voor het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] op te stellen, maar dit is nimmer van de grond gekomen. De opvolgend jeugdbeschermer heeft uiteindelijk aangegeven dat zij de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 2] wilde stilleggen omdat het niet in het belang van [minderjarige 2] zou zijn als hij tot contact met de moeder zou worden gedwongen.
4.2.
Tot op heden heeft er nog geen contactherstel plaatsgevonden. De moeder maakt zich ernstige zorgen om [minderjarige 2] . Zijn schoolverzuim is erg hoog en hij vertoont fysieke klachten die duiden op spanning en stress. Voor de moeder is daarnaast niet duidelijk waar de oorzaak van de weerstand van [minderjarige 2] richting haar vandaan komt. De moeder heeft het gevoel van [minderjarige 2] erkend en haar excuses aangeboden. Zij begrijpt niet waarom [minderjarige 2] haar geen nieuwe kans meer kan geven. De moeder kan ook niet begrijpen dat de regie van het contact tussen haar en [minderjarige 2] volledig bij [minderjarige 2] wordt gelegd en er totaal geen actie wordt ondernomen om te werken richting contactherstel. Dit ondanks de inspanningsverplichting die rust op de GI blijkens jurisprudentie. Door het uitblijven van contact tussen [minderjarige 2] en zijn moeder, ziet [minderjarige 1] zijn broer [minderjarige 2] ook een stuk minder. Daarbij komt dat de vader terughoudend is in het opbouwen van contact met [minderjarige 1] waardoor [minderjarige 1] zijn broer ook bij de vader weinig ziet. De moeder vreest dat er sprake is van ouderverstoting, wat de loyaliteit van [minderjarige 2] , alsmede zijn identiteitsontwikkeling in gevaar brengt. Wanneer deze situatie voort zal duren, vreest de moeder dat contactherstel in de toekomst alleen maar moeilijker gaat worden. De moeder wil dat de geldende zorg- en contactregeling op grond waarvan zij gerechtigd was tot (on)begeleid contact met [minderjarige 2] gedurende één keer per drie weken voor twee uren alsmede één keer per veertien dagen op zondag voor twee uren wordt hervat en deze regeling zo spoedig mogelijk uitgebreid zal worden.

5.De standpunten van belanghebbenden

5.1.
[minderjarige 2] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat het over het algemeen goed met hem gaat. Hij wil geen contact met zijn moeder omdat zij niet naar hem luistert en hem overal de schuld van geeft. Hij heeft het meerdere keren geprobeerd, maar op dit moment is het voor hem klaar. Daarbij uit [minderjarige 2] zijn angst dat zijn fysieke klachten toe zullen nemen als hij weer gedwongen wordt tot contact met zijn moeder en dat daardoor ook zijn schoolverzuim weer toe zal nemen.
5.2.
[minderjarige 1] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat hij last heeft van de situatie tussen [minderjarige 2] en zijn moeder. Hij heeft aangegeven dat hij lang in een negatieve fase heeft gezeten en het gevoel heeft dat deze fase weer terugkomt. Hij heeft daarbij zelfs suïcidale gedachtes gehad. Hij voelt zich schuldig voor het feit dat [minderjarige 2] niet meer bij de moeder thuis komt. Binnen het gezin is veel aandacht uitgegaan naar de problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is daarvan het slachtoffer geworden. Hij mist [minderjarige 2] heel erg en probeert op diverse manieren contact met hem te krijgen, maar [minderjarige 2] gaat daar niet op in.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat het doel in beginsel altijd is dat een minderjarige contact heeft met beide ouders. Desondanks heeft het opleggen van contact tussen [minderjarige 2] en de moeder tot op heden enkel gezorgd voor meer weerstand bij [minderjarige 2] . De inzet van een jeugdcoach, begeleiding van 10 voor Toekomst en het opleggen van een contactregeling heeft er niet voor gezorgd dat de weerstand bij [minderjarige 2] is verminderd. De moeder geeft aan niet te begrijpen waar de weerstand bij [minderjarige 2] vandaan komt, maar de GI ziet dat [minderjarige 2] duidelijk heeft aangegeven dat hij zich niet gehoord voelt, overal de schuld van krijgt en in het verleden te weinig aandacht van de moeder heeft gekregen. Ongeacht of dit waar is, staat het gevoel van [minderjarige 2] buiten kijf. Daarom is ervoor gekozen de wens van [minderjarige 2] op dit moment te volgen. De GI hoopt dat [minderjarige 2] daardoor rust krijgt en weer de ruimte gaat ervaren om open te staan voor zijn moeder. [minderjarige 2] is in januari 2025 gestart met therapieën. Gedurende de therapieën dient er aandacht te zijn voor de weerstand van [minderjarige 2] . Daarbij dient voor hem duidelijk te worden bij wie hij terecht kan om daarover in gesprek te gaan. Tot slot deelt de GI mee dat zij het contact tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] van groot belang acht, maar dat de opbouw van dat contact zorgvuldig dient te gebeuren omdat de wens van [minderjarige 1] daarin niet overeenkomt met de wens van [minderjarige 2] .
5.4.
De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat er geluisterd dient te worden naar de behoeftes van de kinderen. [minderjarige 2] heeft meerdere keren aangegeven geen contact met zijn moeder te willen. De contactregeling, zoals die door de GI is opgelegd, heeft ertoe geleid dat de weerstand van [minderjarige 2] is toegenomen. Op dit moment kampt [minderjarige 2] dagelijks met buikpijn. Dit verzoek van de moeder creëert opnieuw spanning bij [minderjarige 2] . Wat het contact met [minderjarige 1] betreft, geeft de vader aan dat hij het contact langzaam opbouwt in het belang van [minderjarige 1] . Daarnaast zou het contact tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uitgebreid kunnen worden op neutraal terrein.

6.Het advies van de Raad

6.1.
De Raad heeft de kinderrechter, samengevat, geadviseerd om het verzoek van de moeder af te wijzen. Het uitgangspunt is dat een minderjarige contact heeft met beide ouders. Desondanks is de inzet van diverse hulpverlening afdoende gebleken om de weerstand van [minderjarige 2] richting zijn moeder te verminderen. Om te voorkomen dat [minderjarige 2] een nog grotere afstand creëert ten opzichte van zijn moeder, dient er op dit moment geen verplichte contactregeling opgelegd te worden. Desalniettemin is het zorgelijk dat [minderjarige 2] een beeld over zijn moeder heeft wat op dit moment niet kan veranderen. De Raad benadrukt dat hiervoor aandacht moet zijn gedurende de therapieën van [minderjarige 2] . Er dient gekeken te worden naar wat [minderjarige 2] nodig heeft om zijn beeldvorming te veranderen. De Raad hoopt dat er op die manier weer een opening gaat ontstaat bij [minderjarige 2] en dat de GI, in het kader van de ondertoezichtstelling, vervolgens de regie in het contactherstel op zich zal nemen.

7.De beoordeling

Het wettelijk kader
7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, uitgezonderd, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
Inhoudelijke beoordeling
7.2.
De kinderrechter heeft een vergelijk tussen de betrokkenen beproefd, maar stelt vast dat een overeenstemming tussen de betrokkenen niet mogelijk is nu zij van mening blijven verschillen over de vraag of op dit moment contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 2] zal moeten plaatsvinden. De kinderrechter zal daarom een beslissing nemen die hem in het belang van [minderjarige 2] wenselijk voorkomt.
7.3.
Op basis van de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de moeder afgewezen dient te worden. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
7.4.
Vooropstaat dat [minderjarige 2] en de moeder het recht, en voor de moeder ook de plicht, toekomt om contact met elkaar te (kunnen) hebben, zodat zij over en weer onderdeel kunnen uitmaken van elkaars leven. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] dient daarom in beginsel in het belang van [minderjarige 2] te worden geacht. In dit specifieke geval kan er echter niet aan voorbij worden gegaan dat [minderjarige 2] forse weerstand vertoont richting zijn moeder. In het kader van de ondertoezichtstelling is er diverse hulpverlening ingezet om het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 2] te realiseren. Dit heeft echter niet tot het gewenste effect geleid. Ondanks dat de kinderrechter het standpunt van de moeder goed begrijpt en haar zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 2] deelt, acht hij het opleggen van een contactregeling daarvoor op dit moment niet de oplossing. De afgelopen periode is de weerstand van [minderjarige 2] toegenomen vanwege de verplichting tot het hebben van contact met zijn moeder. Daarbij vertoont [minderjarige 2] nu ook fysieke, medisch onverklaarbare klachten en is er sprake van veelvuldig schoolverzuim. De kinderrechter vreest dat het opleggen van een contactregeling wederom averechts zal werken en een nog grote kloof tussen [minderjarige 2] en de moeder zal creëren. Alle belangen in aanmerking genomen is de kinderrechter daarom van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 2] is dat hij zich goed blijft ontwikkelen en dat kan op dit moment niet door een contactregeling te bepalen.
7.5.
[minderjarige 2] is in januari 2025 gestart met therapieën. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige 2] gedurende de therapieën de ruimte ervaart om te achterhalen waar zijn weerstand richting de moeder vandaan komt en bij wie hij terecht kan om hierover te praten. Nu de kinderrechter in de zaak met zaaknummer C/02/432065 / JE RK 25-297 de verlenging van de ondertoezichtstelling heeft toegewezen is het aan de GI om het verloop en de resultaten van de therapieën te monitoren en te beoordelen wanneer het stapsgewijs en behoedzaam (gaan) werken aan contactherstel tussen [minderjarige 2] en de moeder tot de mogelijkheden behoort. Daarbij geeft de kinderrechter aan de GI mee dat zij ook de mogelijkheden tot het opbouwen van contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling in haar beoordeling dient mee te nemen.
7.6.
Tot slot benadrukt de kinderrechter dat zijn beslissing onverlet laat dat hij contact tussen [minderjarige 2] en zijn moeder van groot belang acht. De kinderrechter begrijpt dan ook dat zijn beslissing niet is wat de moeder wil horen. Desondanks hoopt de kinderrechter dat de moeder in kan zien dat het noodzakelijk is om een stap terug te doen alvorens vooruitgang te kunnen boeken in het contactherstel tussen haar en [minderjarige 2] .
7.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 28 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.