ECLI:NL:RBZWB:2025:2079

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
02-063291-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van hard- en softdrugs en wapens

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs, alsook wapens, voorhanden had. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van een gaspistool, MDMA, hennephars, hennep, munitie, boksbeugels, pepperspray en een vlindermes. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het voorhanden hebben van 3.144 gram MDMA die in een ton in de schuur was aangetroffen. De verdachte had verklaard niet te weten dat er MDMA in de ton zat, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat zij dit voorhanden had gehad.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met het reclasseringsadvies dat aangaf dat detentie het hulpverleningstraject van de verdachte zou doorkruisen. De combinatie van wapens en verdovende middelen werd als zorgelijk beschouwd, maar de rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun was, gezien de omstandigheden van de verdachte en haar partner. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-063291-24
vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [plaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. W. van Nunen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een ander, een gaspistool, een hoeveelheid MDMA, hennephars en hennep, munitie, boksbeugels, busjes pepperspray en een vlindermes voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering dan van het voorhanden hebben van de hard-drugs die in een ton werden aangetroffen in de schuur bij de woning van verdachte. De verdediging heeft aangevoerd dat dit niet van belang is voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten omdat elders in de woning van verdachte en de medeverdachte ook hard- en softdrugs werden aangetroffen. Voor de aan verdachte op te leggen straf is dit naar de mening van de verdediging wel van belang omdat die straf volgens de richtlijnen aanzienlijk hoger uit zal vallen indien bewezen wordt verklaard dat verdachte ook nog 3.144 gram pillen, bevattende MDMA, voorhanden heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien de tenlastegelegde feiten, met uitzondering dan van het voorhanden hebben van in totaal 3.144 gram pillen (MDMA) die in de schuur zijn aangetroffen, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en tijdens de zitting van 31 maart 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen binnentreden (pagina 70 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen indicatief testen verdovende middelen (pagina 88 van het eind proces-verbaal);
- de rapporten van het NFI betreffende het onderzoek aan de verdovende middelen (pagina 165-171 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen Vuurwapen en Munitie (pagina 181 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal onderzoek wapens (4 boksbeugels) (pagina 197 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal onderzoek wapen (pepperspray) (pagina 200 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal onderzoek wapen (vlindermes) (pagina 203 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal onderzoek wapen (pepperspray) (pagina 206 van het eind proces-verbaal),
Betreffende de in een ton in de schuur bij de woning van verdachte en haar partner aangetroffen pillen, bevattende MDMA, heeft verdachte verklaard dat zij wist dat die ton door haar partner voor een ander in de schuur werd bewaard en dat er in die ton wiet zat. Zij wist niet dat er ook MDMA in de ton zat. Verdachte en haar partner hebben ook verklaard dat zij voor het bewaren van die wiet werden betaald met wiet. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte ook heeft geweten of kon weten dat er pillen in die ton zaten en ook niet dat zij bewust het risico heeft aanvaard dat die pillen in die ton zaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met haar partner 3.144 gram pillen (MDMA) voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de hierna onder 6 aan verdachte op te leggen straf.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk IWG, type Mod. 59, kaliber 9 mm P.A. Knall, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
2
op 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en een grote hoeveelheidhennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
op 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 35, peperpatronen en/of knalpatronen en een hagelpatroon van het kaliber 9 mm en/of 5,56 mm en/of .38 special voorhanden heeft gehad;
5
op 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten boksbeugels voorhanden heeft gehad;
6
op 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten busjes pepperspray, zijnde telkens een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige,
verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
7
op 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten
een vlindermes voorhanden gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daarnaast een taakstraf van 80 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met het gegeven dat verdachte en haar partner twee bijzondere mensen zijn die min of meer in een bubbel leven. De aangetroffen goederen waren volgens de raadsvrouw meer het resultaat van een verzamelwoede en de verdovende middelen waren enkel voor eigen gebruik. In deze context moeten de feiten volgens de raadsvrouw worden gezien. Ook heeft zij gewezen op de slechte financiële positie van verdachte en haar partner en op het gegeven dat deze feiten voor verdachte en haar partner nog een enorme civielrechtelijke en bestuursrechtelijke nasleep hebben gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met haar partner in hun woning een gaspistool, munitie, 4 boksbeugels, twee busjes pepperspray, een vlindermes en aanzienlijke hoeveelheden MDMA en hennep (ook in de schuur) voorhanden gehad. De rechtbank merkt daar uitdrukkelijk bij op dat zij, zoals hiervoor ook al onder 4.3.2 werd overwogen, bij de strafoplegging geen rekening houdt met de 3.144 gram pillen (MDMA) die in een ton in de schuur werden aangetroffen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de combinatie van hetgeen werd aangetroffen, namelijk wapens en verdovende middelen, zorgelijk te noemen is. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat in de drugsscene het gebruik van geweld niet wordt geschuwd en dat de samenleving daarmee ook bijna dagelijks wordt geconfronteerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor het aanwezig hebben van deze goederen, waarbij zij gekeken heeft naar de aangetroffen hoeveelheden en waarbij is uitgegaan van de LOVS oriëntatiepunten, in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank zal echter bij de strafbepaling ook rekening houden met het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 17 maart 2025. Uit dit advies blijkt dat verdachte inmiddels geboden hulp heeft aangenomen en dat een detentie het hulpverleningstraject alleen maar zal doorkruisen. Daardoor zou ook de kans bestaan dat verdachte en haar partner alsnog hun huis zullen verliezen. Op grond daarvan komt de reclassering met het strafadvies om aan verdachte een forse voorwaardelijke straf op te leggen als stok achter de deur.
Op grond van dit advies van de reclassering komt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans niet opportuun is. Wel is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een langere werkstraf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, mede gelet op de combinatie tussen hard- en softdrugs en de diverse wapens die zijn aangetroffen. Gelet met name op de aangetroffen hoeveelheid hard- en softdrugs is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 180 uren passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte nog een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, dit om verdachte er in de toekomst van te weerhouden om zich opnieuw aan dergelijke feiten schuldig te maken. De duur van die voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen op 4 maanden, hetgeen lager is dan door de officier van justitie gevorderd. De reden daarvan is dat de rechtbank van oordeel is dat 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf een voldoendestok is, mede ook gelet op het feit dat verdachte en haar medeverdachte nadrukkelijk hebben aangegeven zo’n domme fout nooit meer te zullen maken. Ook is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een proeftijd van 2 jaren in plaats van 3 jaren, nu niet is gebleken dat zo’n lange proeftijd noodzakelijk is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 5: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 6: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
feit 7: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van
categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een gaspistool, van het merk IWG, type Mod. 59, kaliber9 mm P.A. Knall
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
zij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
3
zij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, en/of
een (grote) hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
4
zij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
35, peperpatronen en/of knalpatronen en/of een hagelpatroon van het kaliber 9
mm en/of 5,56 mm en/of .38 special
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
5
zij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van
categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten boksbeugels
heeft vervaardigd en/of voorhanden gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )
6
zij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapens van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te
weten busjes pepperspray,
zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige,
verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
7
zij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2], gemeente Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten
een vlindermes voorhanden gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )