ECLI:NL:RBZWB:2025:2105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/432065 / JE RK 25-297
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinsdynamiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, tot 14 oktober 2025, op basis van de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen. De zaak werd behandeld in Breda, waar de kinderrechter de belangen van de kinderen en de ouders zorgvuldig afwoog. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn aanzienlijke problemen in de communicatie en samenwerking tussen hen, wat de situatie van de kinderen bemoeilijkt. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd door kind-eigen problematiek en de dynamiek binnen het gezin. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de kinderen gehoord, en hun wensen en gevoelens zijn meegenomen in de beoordeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van beide kinderen, en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om constructief samen te werken. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de verlenging van de ondertoezichtstelling direct ingaat, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432065 / JE RK 25-297
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.J. Mouwen te Tilburg,
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 17 februari 2025, ingekomen bij de griffie op 18 februari 2025;
  • de stelbrief van mr. C.C.J. Mouwen van 3 maart 2025;
  • het e-mailbericht van de vader met bijlagen van 4 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.J.A. van Roessel, waarnemend voor mr. C.C.J. Mouwen;
  • de vader, vergezeld door een onafhankelijke cliëntondersteuner van [coaching] , mevrouw [clientondersteuner] . De kinderrechter heeft mevrouw [clientondersteuner] , na akkoord van alle aanwezigen, bijzondere toestemming verleend.
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de GI en het verzoek van de moeder met zaaknummer C/02/430705 / JE RK 25-60, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk behandeld. In voormelde zaak is bij afzonderlijke beschikking van 14 maart 2025 beslist.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Beide kinderen hebben op 19 februari 2025 over de zaak met zaaknummer C/02/430705 / JE RK 25-60 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. [minderjarige 1] heeft op 12 maart 2025 nogmaals met de kinderrechter gesproken over onderhavig verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij zijn moeder en [minderjarige 2] woont bij zijn vader.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 14 april 2024 tot 14 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter aanvulling op het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen vertonen beiden kind-eigen problematiek. [minderjarige 2] heeft vanaf november 2024 regelmatig last van buikpijnklachten. Deze klachten leiden ertoe dat [minderjarige 2] veel afwezig is op school. De huisarts heeft geconstateerd dat de klachten niet medisch van aard zijn, maar gerelateerd lijken te zijn aan spanning en stress. [minderjarige 2] is hiervoor een traject gestart bij de psycholoog. [minderjarige 1] is gestart op een nieuwe school waar hij zich prettiger voelt. Desondanks heeft de nieuwe school in de herfstvakantie zorgen geuit om [minderjarige 1] . [minderjarige 1] had weinig concentratie, er waren zorgen over zijn welbevinden en school zag dat [minderjarige 1] worstelde met identiteitsvragen. De school heeft hiervoor een gedragswetenschapper beschikbaar gesteld om gesprekken met [minderjarige 1] te voeren. Sindsdien gaat het iets beter met [minderjarige 1] . Zijn cijfers gaan omhoog, hij lijkt rust te ervaren en hij heeft contact met klasgenoten. Wel wordt gezien dat hij nog dagelijks worstelt met identiteitsvragen.
4.2.
Naast de kind-eigen problematiek zijn er zorgen om het contact tussen de ouders en de kinderen. De GI heeft ingezet op contactherstel door middel van begeleide én onbegeleide omgangsmomenten. Het contact tussen de kinderen onderling verloopt goed, ondanks dat zij andere interesses hebben. [minderjarige 1] heeft wel aangegeven meer contact met [minderjarige 2] te wensen. Dit is voor de GI echter moeilijk te realiseren omdat de wens van [minderjarige 2] daarin anders is. Het contact tussen [minderjarige 1] en de vader verloopt ook goed, maar is nog zeer beperkt. De vader is terughoudend in de opbouw van het contact omdat hij een terugval wil voorkomen. De moeder en [minderjarige 2] hebben ook begeleide omgangsmomenten gehad. Ondanks dat deze momenten goed verliepen, blijft de weerstand van [minderjarige 2] richting zijn moeder groot. [minderjarige 2] blijft telkens weer aangeven geen contact met zijn moeder te willen. In september 2024 zijn de omgangsbegeleider en kindercoach van [minderjarige 2] afgesloten omdat de ouders geen overstemming konden vinden over de invulling van de hulpverlening. Sindsdien is het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] volledig gestagneerd. In oktober 2024 is een nieuwe jeugdbeschermer begonnen. Met de ouders is afgewogen in hoeverre er aan [minderjarige 2] ‘getrokken’ moet blijven worden. Hoewel het doel altijd is dat een kind contact heeft met beide ouders, ziet de GI dat het opleggen van contact tussen [minderjarige 2] en de moeder tot op heden enkel heeft gezorgd voor meer weerstand bij [minderjarige 2] . De inzet van een jeugdcoach, omgangsbegeleiding en het opleggen van een omgangsregeling heeft er niet voor gezorgd dat de weerstand bij [minderjarige 2] is afgenomen. Daarom is ervoor gekozen de wens van [minderjarige 2] op dit moment te volgen en hem de ruimte te geven om te ervaren wat hij van het contactverlies met zijn moeder vindt.
4.3.
Tot slot is het de ouders nog altijd niet gelukt om constructief met elkaar te communiceren. Er is de afgelopen twee jaar veel hulpverlening ingezet. In oktober is de ouderschapsbemiddeling vanuit [jeugdhulp] afgesloten. Daaruit is geconcludeerd dat het niet haalbaar is gebleken om de onderlinge spanning en patronen tussen de ouders te verminderen. De GI concludeert dat het hoogst haalbare in de oudercommunicatie op dit moment is behaald.
4.4.
Gelet op het voorgaande acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden noodzakelijk. De GI wil zich de komende periode focussen op de kind-eigen problematiek. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn sinds januari 2025, met toestemming van de ouders, gestart met therapieën bij kindertherapiepraktijk Lef. De GI wenst deze therapieën te monitoren en te kijken of dit afdoende is om de zorgen bij de kinderen weg te nemen. Het is van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] leren omgaan met de situatie waarin zij zitten en de spanningen tussen hun ouders. Voor [minderjarige 1] acht de GI het ook van belang om aandacht te besteden aan zijn zorgelijke uitspraken betreffende het schuldgevoel dat hij ervaart over de situatie met [minderjarige 2] . Nu de GI vindt dat het hoogst haalbare in de oudercommunicatie is bereikt, zal de strijd tussen de ouders de komende periode ondergeschikt worden gemaakt. Er kunnen eventueel wel basisafspraken worden vastgelegd in een nieuw ouderschapsplan.

5.De standpunten van belanghebbenden

5.1.
[minderjarige 2] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat het over het algemeen goed met hem gaat. Hij wil geen contact met zijn moeder omdat zij niet naar hem luistert en hem overal de schuld van geeft. Hij heeft het meerdere keren geprobeerd, maar op dit moment is het voor hem klaar. Daarbij uit [minderjarige 2] zijn angst dat zijn fysieke klachten toe zullen nemen als hij weer gedwongen wordt tot contact met zijn moeder en dat daardoor ook zijn schoolverzuim weer toe zal nemen.
5.2.
[minderjarige 1] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat hij last heeft van de situatie tussen [minderjarige 2] en zijn moeder. Hij vindt dat de jeugdbeschermer onvoldoende doet en alleen maar kijkt naar wat [minderjarige 2] wil. Hij ziet daarom geen toegevoegde waarde in een verlenging van de ondertoezichtstelling. Vervolgens heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij lang in een negatieve fase heeft gezeten en het gevoel heeft dat deze fase weer terugkomt. Hij heeft daarbij zelfs suïcidale gedachtes gehad. Hij voelt zich schuldig voor het feit dat [minderjarige 2] niet meer bij de moeder thuis komt. Binnen het gezin is veel aandacht uitgegaan naar de problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is daarvan het slachtoffer geworden. Hij mist [minderjarige 2] heel erg en probeert op diverse manier contact met hem te krijgen, maar [minderjarige 2] gaat daar niet op in.
5.3.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij achter het verzoek van de GI staat. De advocaat bepleit dat aan de wettelijke vereisten voor een verlenging van de ondertoezichtstelling wordt voldaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De moeder heeft geen contact met [minderjarige 2] , maar ziet wel dat hij klem zit tussen de ouders. Hij vertoont fysieke klachten en er is sprake van veelvuldig schoolverzuim. Ook [minderjarige 1] vertoont kind-eigen problematiek. Hij heeft autisme en er zijn zorgen om zijn identiteitsgedachtes en schuldgevoelens rondom de situatie met [minderjarige 2] . De moeder is van mening dat voornoemde zorgen niet weggenomen kunnen worden in het vrijwillig kader, omdat de communicatie tussen de ouders stroef verloopt en zij het gedwongen kader nodig hebben om hun samenwerking goed te laten verlopen. Zij acht het noodzakelijk dat een onafhankelijke deskundige de regie blijft voeren en zicht blijft houden op de kinderen. Ondanks dat de moeder het eens is met een verlenging van de ondertoezichtstelling, is zij het niet eens met de invulling van de ondertoezichtstelling. De GI geeft aan dat het hoogst haalbare in het contact tussen de ouders is bereikt, maar de moeder denkt dat er meer te winnen is omdat de afgelopen twee jaar niet de juiste hulpverlening is ingezet. Daarnaast vindt de moeder dat de GI onvoldoende de regie neemt, terwijl de situatie van de kinderen alleen maar achteruit gaat. Daarbij dient de GI zich actiever op stellen richting contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 2] . Er moet onderzocht worden waar de weerstand van [minderjarige 2] vandaan komt en hoe hier in de toekomst verandering in kan worden gebracht. Ook dient het contact tussen de vader en [minderjarige 1] uitgebreid te worden omdat [minderjarige 1] behoefte heeft aan meer contact met zijn vader en [minderjarige 2] .
5.4.
De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat hij de noodzaak van een verlenging van de ondertoezichtstelling niet inziet. [organisatie] was vroeger bij het gezin betrokken en zou de regie in het vrijwillig kader weer op kunnen pakken. De tegenstrijdige belangen tussen de ouders maken dat niet anders, omdat de ouders van te voren alle afspraken op papier kunnen zetten. Om dat te realiseren kan volgens de vader ook worden volstaan met een verlening van de ondertoezichtstelling voor de duur van een maand. Daarbij komt dat de vader de meerwaarde van een ondertoezichtstelling niet ziet, omdat de vorige jeugdbeschermer in zijn optiek niets heeft gedaan. De vader heeft daardoor geen vertrouwen meer in de GI. Tot slot geeft de vader aan dat er geluisterd moet worden naar de behoeftes van de kinderen. [minderjarige 2] geeft aan geen contact met de moeder te willen. Indien [minderjarige 2] gedwongen wordt tot contact, zal zijn weerstand alleen maar toenemen. Wat het contact met [minderjarige 1] betreft, geeft de vader aan dat hij het contact langzaam opbouwt in het belang van [minderjarige 1] . In het verleden is [minderjarige 1] overbelast geraakt omdat de omgang te snel was opgebouwd. De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige 1] verlopen op dit moment goed en [minderjarige 2] is ook bij deze momenten aanwezig. De vader geeft aan dat de omgang tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uitgebreid zou kunnen worden op neutraal terrein.

6.Het advies van de Raad

6.1.
De Raad staat achter het verzoek van de GI. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de ouders hebben verschillende behoeftes. Daarbij hebben de ouders ook een andere visie op de oplossingsmogelijkheden om aan deze behoeftes te voldoen. Vanwege deze tegenstrijdige belangen denkt de Raad dat het vrijwillig kader niet afdoende zal zijn. In het vrijwillig kader dienen de gezaghebbende ouders met elkaar mee te bewegen en de Raad ziet dat de ouders daar onvoldoende toe in staat zijn gebleken. Het is belangrijk dat een onafhankelijke derde de regie behoudt en de therapieën van de kinderen monitort. De Raad vindt het zorgelijk dat [minderjarige 2] geen contact met zijn moeder wil en benadrukt de GI dat daar aandacht voor moet zijn tijdens de therapieën van [minderjarige 2] . Ondanks dat de Raad het eens is met het verzoek van de GI, betwijfelt de Raad of een verlening van zes maanden voldoende is. Het bereiken van resultaten met therapieën is namelijk een tijdrovend traject.

7.De beoordeling

Het wettelijk kader
7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
7.3.
Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet (volledig) zijn behaald. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Beide kinderen vertonen kind-eigenproblematiek. Bij [minderjarige 2] zijn er zorgen om zijn fysieke klachten, waarvoor geen medische aanleiding is, en zijn aanhoudend schoolverzuim. [minderjarige 1] worstelt met identiteitsvragen en heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven schuldgevoelens te ervaren ten aanzien van de situatie met [minderjarige 2] en zelfs suïcidale gedachtes te hebben gehad. De kinderrechter vindt het ontzettend knap dat [minderjarige 1] dit heeft verteld en acht het zeer zorgelijk dat een jongen van zijn leeftijd zich zo verantwoordelijk kan voelen voor een situatie die niet aan hem te wijten is.
7.4.
Naast de kind-eigen problematiek zijn er nog steeds zorgen om het contact tussen de ouders en de kinderen. Er is op dit moment geen contact tussen de moeder en [minderjarige 2] . Voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] is het van groot belang dat hij contact heeft met beide ouders. Het baart de kinderrechter dan ook zorgen dat de weerstand van [minderjarige 2] richting zijn moeder, ondanks de ingezette hulpverlening en (begeleide) omgangsmomenten, nog steeds fors aanwezig is en alleen maar lijkt toe te nemen. Het contact tussen [minderjarige 1] en de vader, en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling verloopt daarentegen goed, maar is nog zeer beperkt. De kinderrechter hoort waarom de vader zich terughoudend opstelt in het opbouwen van het contact, maar wil hem benadrukken dat dit ook voor [minderjarige 1] duidelijk moet zijn aangezien [minderjarige 1] heeft aangegeven meer contact met zijn vader en broer te wensen.
7.5.
De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds januari 2025 zijn gestart met therapieën. Met de GI hoopt de kinderrechter dat deze therapieën ervoor gaan zorgen dat de ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afnemen. De ouders hebben dan ook een stap in de goede richting gezet door beiden met de therapieën in te stemmen. Desondanks heeft de kinderrechter nog niet het vertrouwen in de ouders dat zij deze vooruitgang vast kunnen houden in het vrijwillig kader. Binnen het vrijwillig kader is het noodzakelijk dat de ouders in enige mate met elkaar mee kunnen bewegen en daar zijn zij gedurende de ondertoezichtstelling onvoldoende toe in staat gebleken. Er is diverse hulpverlening ingezet om de oudercommunicatie te verbeteren, maar dit heeft niet tot enig effect geleid. Daarnaast hebben de ouders, en ook de kinderen, verschillende behoeftes en verschillende visies om aan deze behoeftes te voldoen. De kinderrechter acht het van groot belang dat de therapieën en de mogelijke effecten daarvan worden bestendigd. Gelet op de tegenstrijdige belangen en het gebrek aan oudercommunicatie is de kinderrechter van oordeel dat het vrijwillig kader daarvoor niet toereikend zal zijn.
7.6.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat de komende zes maanden ingezet dient te worden op de kinderen nu het hoogst haalbare in de oudercommunicatie is behaald. Het is van belang dat de GI de therapieën van de kinderen monitort. Gedurende de therapieën dient er aandacht te worden besteed aan het schuldgevoel van [minderjarige 1] en de weerstand van [minderjarige 2] richting zijn moeder. Daarbij hoopt de kinderrechter dat er bij [minderjarige 2] een opening gaat ontstaan om in ieder geval over zijn weerstand in gesprek te gaan. De kinderrechter uit daarbij wel zijn twijfels of dit binnen zes maanden gaat lukken, aangezien de therapieën waarschijnlijk de nodige tijd gaan vergen.
7.7.
De kinderrechter zal de bij de start van de ondertoezichtstelling geformuleerde doelen aanpassen, in die zin dat de komende zes maanden gewerkt dient te worden aan de volgende doelen:
  • het contact tussen [minderjarige 1] en de vader wordt gecontinueerd en opgebouwd. Daarbij dient voor [minderjarige 1] duidelijk te worden waarom terughoudend wordt omgegaan met het opbouwen van het contact;
  • [minderjarige 2] ervaart gedurende de therapieën de ruimte om te achterhalen waar zijn weerstand richting de moeder vandaan komt en kan dit bespreekbaar maken;
  • de ouders geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de emotionele toestemming om het fijn te mogen hebben bij de andere ouder;
  • het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gecontinueerd en opgebouwd;
  • de individuele hulpverlening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gecontinueerd.
7.8.
Ondanks dat het doel om de oudercommunicatie te verbeteren niet is behaald, neemt de kinderrechter dit doel niet meer op omdat hij ziet dat het hoogst haalbare hierin op dit moment is behaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
7.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
7.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 14 april 2025 tot 14 oktober 2025;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 28 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.