ECLI:NL:RBZWB:2025:2106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/432190 / JE RK 25-310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige wegens psychische problematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 maart 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er forse zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de moeder van [minderjarige], die leidt tot een onveilige en instabiele thuissituatie. De moeder vertoont tekenen van psychische ontregeling, waaronder hallucinaties en prikkelbaarheid, wat resulteert in gevaarlijk gedrag. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder niet in staat is om de zorgen om [minderjarige] weg te nemen en dat zij geen inzicht heeft in haar problematiek. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen direct van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van [minderjarige] alleen kan verbeteren indien de moeder de noodzakelijke hulpverlening ontvangt voor haar psychische problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432190 / JE RK 25-310
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.C. Andeweg te Breda,
[de vader],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de oma (mz)] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: oma moederszijde,
[de broer],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de broer van [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de Raad van 19 februari 2025 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • het bericht van de Raad van 7 maart 2025 met als bijlagen het gewijzigd verzoekschrift en het raadsrapport, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • de brief van de Raad van 10 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 11 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • mr. Andeweg namens de moeder;
  • de broer van [minderjarige] ;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder, de vader en oma moederszijde zijn, hoewel op de juiste manier opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 12 maart 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter voorgelezen wat [minderjarige] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 20 december 2024, opgevolgd door de beschikking van 31 december 2024, heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot (laatstelijk) 20 maart 2025.
2.3.
Op grond van bovenvermelde machtiging verbleef [minderjarige] eerst bij oma moederszijde en vervolgens bij tante moederszijde.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 januari 2025 een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 januari 2025 tot 11 februari 2025. Bij beschikking van 6 februari 2025 heeft de kinderrechter het resterende deel van de spoedmachtiging afgewezen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 6 februari 2025 tot 20 maart 2025.
2.5.
Op grond van bovenvermelde machtiging verblijft [minderjarige] bij [het gezinshuis] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) te verlenen voor de duur van negen maanden.
3.2.
Bij de mondelinge behandeling wijzigt de Raad, met instemming van de aanwezigen, het verzoek in die zin dat wordt verzocht om een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) alsmede in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden.
3.3.
De Raad verzoek de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter aanvulling op het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad heeft forse zorgen om het veilig opgroeien van [minderjarige] vanwege de psychische problematiek van haar moeder en de daaruit voortvloeiende instabiele thuissituatie. De moeder vertoont tekenen van psychische
ontregeling, waaronder hallucinaties, achterdochtig gedrag en prikkelbaarheid, wat zich uit in gevaarlijk gedrag zoals het laten branden van het gasfornuis en het stoken van vuur. Dit gedrag brengt [minderjarige] in direct lichamelijk gevaar. [minderjarige] ervaart daarbij ook emotionele onveiligheid door de stress en angst die zij voelt als haar moeder tegen geesten praat of last heeft van een woede-uitbarsting. Bovendien is de moeder vaak boos op de broer van [minderjarige] , wat zorgt voor nog meer spanningen in de thuissituatie. De moeder ziet de ernst van haar psychische problematiek en de gevolgen daarvan voor [minderjarige] niet in. De broer van [minderjarige] en de oom moederszijde hebben herhaaldelijk aangegeven dat de moeder dringend hulp nodig heeft. Zij voelen zich niet gehoord door de instanties en zijn bang dat de thuissituatie zonder professionele hulp niet zal verbeteren en blijvende schade zal veroorzaken bij [minderjarige] .
4.2.
De ouders zijn op dit moment niet in staat om de zorgen om [minderjarige] zelfstandig weg te nemen. De psychische problematiek van de moeder belemmert haar aanzienlijk in het bieden van een veilige opvoedomgeving. De moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar toont in de praktijk geen meewerkend gedrag. Vanwege haar psychische problematiek is zij onvoorspelbaar, weigert zij hulpverleners te ontvangen en ontbreekt het haar aan enig inzicht. De vader is ook met het gezag belast, maar kan [minderjarige] op dit moment niet de stabiliteit en ondersteuning bieden die zij nodig heeft nu hij nauwelijks bij haar betrokken is. Daarnaast is hij onbereikbaar geweest, kon geen stabiele woonomgeving bieden en acht zijn huidige woonomgeving ongeschikt. Hierdoor kan de vader op dit moment geen wezenlijke bijdrage leveren aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] .
4.3.
Gelet op het voorgaande adviseert de Raad een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden. De moeder heeft de tijd en begeleiding nodig om psychisch te stabiliseren en de opvoedsituatie voor [minderjarige] duurzaam te verbeteren. De Raad adviseert daarnaast een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van negen maanden omdat de thuissituatie bij de moeder op dit moment niet veilig is voor [minderjarige] . Om de terugkeer van [minderjarige] naar haar moeder mogelijk te maken, dient de moeder eerst hulpverlening te krijgen om stabiel te worden. Hierbij acht de Raad therapie en het herstellen van contact tussen de moeder en [minderjarige] ook van belang. [minderjarige] verblijft momenteel bij [het gezinshuis] . Zij heeft aangegeven daar niet te kunnen aarden. [minderjarige] heeft een ondersteunende familie en de Raad acht het in haar belang dat zij bij haar familie kan verblijven. Het plan is dat [minderjarige] vanaf 1 april 2025 overgeplaatst wordt naar haar oom moederszijde in [plaats] .

5.De standpunten van belanghebbenden en informant

5.1.
[minderjarige] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat zij erg ongelukkig is. Haar moeder is normaal lief en zorgzaam, maar is op dit moment niet toe in staat om haar op te voeden. [minderjarige] maakt zich veel zorgen over haar moeder. Haar moeder wordt aan haar lot overgelaten en de instanties begrijpen niet hoe dringend haar moeder hulp nodig heeft. [minderjarige] hoopt dat haar stem gehoord wordt, want zij wil haar lieve moeder niet verliezen. Haar wens is om zo snel mogelijk weer bij haar moeder te wonen, maar zij begrijpt dat haar moeder daarvoor eerst geholpen moet worden. Zij geeft daarnaast aan geen contact met haar vader te wensen, omdat hij haar in de steek heeft gelaten. [minderjarige] ervaart veel steun vanuit haar familie. Zij geeft aan dat zij haar plek niet kan vinden binnen het gezinshuis en hoopt dat zij snel naar haar oom in [plaats] kan verhuizen.
5.2.
De advocaat van de moeder heeft, samengevat, aangevoerd dat zij geen juridisch standpunt in kan nemen namens de moeder. Vanwege de psychische gesteldheid van de moeder, was het niet mogelijk om het verzoek volledig met de moeder door te nemen. Het is een zeer trieste situatie. Zij heeft de moeder in 2018 bijgestaan in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: wet Bopz). Sindsdien is het jarenlang goed gegaan met de moeder. Zij had haar leven op orde en had haar twee kinderen weer bij haar thuis wonen. Nu ziet zij dat de moeder weer psychisch ontregeld is waardoor er forse zorgen zijn ontstaan om [minderjarige] en haar meerderjarige broer in de thuissituatie bij de moeder. Zij vindt het zeer zorgelijk dat de instanties, zoals Bemoeizorg, de crisisdienst, de politie en de gemeente, deze casus niet oppakken ondanks de meldingen die door de familie van de moeder zijn gedaan. De moeder kan een lieve en zorgzame moeder zijn, maar is daar op dit moment niet toe in staat.
5.3.
De broer van [minderjarige] heeft, samengevat, aangevoerd dat hij achter de verzoeken van de Raad staat. Het is op dit moment in het belang van [minderjarige] dat zij bij haar oom in [plaats] gaat wonen. Hij merkt daarbij wel op dat [minderjarige] pas weer gelukkig kan worden als haar moeder hulpverlening krijgt. De broer van [minderjarige] geeft aan dat er al maandenlang forse zorgen zijn. Hij en [minderjarige] hebben zich regelmatig onveilig gevoeld. Hij heeft meerdere keren meldingen gemaakt bij de politie vanwege agressie van de moeder richting hem. Het is voor de broer van [minderjarige] elke dag weer afwachten hoe hij zijn moeder aantreft als hij thuiskomt van zijn werk. Zijn moeder is regelmatig onder invloed en heeft last van hallucinaties. Niemand kan op die momenten bij haar doordringen. De broer van [minderjarige] voelt zich niet gehoord en serieus genomen door de instanties. Hij heeft contact gehad met Bemoeizorg, de crisisdienst, Veilig Thuis en de politie, maar de casus wordt telkens niet opgepakt. De broer van [minderjarige] en de oom moederszijde weten op dit moment niet meer welke stappen zij nog meer kunnen zetten om de noodzakelijke hulpverlening voor de moeder te krijgen. Afgelopen woensdag heeft er nog een heftig incident plaatsgevonden waarbij meerdere politieagenten aanwezig waren en de broer van [minderjarige] in een hotel moest verblijven voor zijn veiligheid.
5.4.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd achter de verzoeken van de Raad te staan. Er is sprake van een trieste situatie en de GI hoopt dat de instanties spoedig op andere gedachten worden gebracht. [minderjarige] verblijft op dit moment in een gezinshuis, maar heeft duidelijk aangegeven daar niet te willen blijven. De GI heeft contact gehad met de oom en tante in [plaats] en het plan is dat [minderjarige] daar vanaf 1 april 2025 geplaatst zal worden. [minderjarige] heeft al eerder bij haar oom en tante in [plaats] verbleven en ervaart dat als een vertrouwde omgeving. [minderjarige] heeft meermaals aangegeven haar moeder te willen zien. Twee weken geleden heeft er daarom een begeleid omgangsmoment plaatsgevonden en komende week staat er weer een gepland. Het omgangsmoment verliep wisselend en daarom heeft de GI met [minderjarige] afgesproken om elke keer te kijken hoe de situatie van haar moeder is en dan te bepalen of het omgangsmoment doorgaat.

6.De beoordeling

Het wettelijk kader
6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
Op basis van de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat de verzoeken kunnen worden toegewezen omdat voldaan wordt aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal worden toegewezen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) alsmede een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
6.4.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn grote zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder vertoont tekenen van psychische ontregeling, zoals prikkelbaarheid, hallucinaties en achterdochtig gedrag. De psychische gesteldheid van de moeder leidt tot een instabiele en onveilige thuissituatie voor [minderjarige] . Het gedrag van de moeder brengt [minderjarige] met regelmaat in direct lichamelijk gevaar. Daarbij is er sprake van emotionele onveiligheid door de gevoelens van stress en angst die het onvoorspelbare gedrag van de moeder bij [minderjarige] oproepen. Ook blijkt uit hetgeen is voorgehouden door de broer van [minderjarige] dat de moeder regelmatig onder invloed is en agressief gedrag vertoont. De broer van [minderjarige] heeft daarvoor al meerdere keren meldingen gedaan bij diverse instanties. Afgelopen woensdag is het in de thuissituatie van de moeder zelfs zodanig geëscaleerd dat de broer van [minderjarige] naar een hotel is gebracht voor zijn veiligheid. Ook [minderjarige] zelf heeft aangegeven de ernst van de situatie en de noodzaak van behandeling voor haar moeder in te zien.
6.5.
De moeder is op dit moment niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. De moeder ziet de ernst van haar psychische problematiek en de gevolgen daarvan voor [minderjarige] niet in. Zij geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar vertoont in de praktijk geen meewerkend gedrag. Dit is op dit moment een kwestie van onmacht van de moeder en geen onwil, omdat de moeder momenteel geen ziekte inzicht toont. De kinderrechter is van oordeel dat de moeder de zorgen bij [minderjarige] pas zelfstandig weg kan nemen als zij behandeling krijgt voor haar psychische problematiek. Het baart de kinderrechter dan ook forse zorgen dat alle betrokken instanties, ondanks de vele meldingen vanuit de familie van de moeder, onderhavige situatie niet oppakken en de moeder niet de hulpverlening bieden die zij nodig heeft. De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de vader ook belast is met het gezag over [minderjarige] , maar op dit moment onvoldoende betrokken is om de zorgen weg te kunnen nemen en in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] te kunnen voorzien.
6.6.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] te doen wegnemen. Daarbij weegt de kinderrechter mee dat het naar verwachting geruime tijd zal duren voordat er passende hulpverlening voor de moeder ingezet gaat worden en zij de zorg en opvoeding voor [minderjarige] weer zelfstandig kan dragen.
6.7.
De doelen waaraan gewerkt dient te worden tijdens de ondertoezichtstelling zijn als volgt:
  • stabiliteit en continuïteit in de verblijfplaats van [minderjarige] ;
  • intensieve hulpverlening en behandeling voor de moeder;
  • ondersteuning van [minderjarige] ’s emotionele en sociale ontwikkeling;
  • ondersteuning en begeleiding bij contact tussen [minderjarige] en de moeder;
  • onderzoek naar de mogelijkheden van contact tussen [minderjarige] en de vader;
  • duidelijkheid over het opvoedingsperspectief van [minderjarige] .
6.8.
De kinderrechter is tevens van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] op dit moment noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Gelet op voornoemde zorgen omtrent de psychische gesteldheid van de moeder is de moeder op dit moment niet in staat om de zorg en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De thuissituatie van de moeder is onvoldoende veilig en stabiel voor [minderjarige] . Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat [minderjarige] zelf ook inziet dat zij op dit moment vanwege de psychische gesteldheid van haar moeder niet bij haar moeder kan verblijven.
6.9.
De kinderrechter vindt het knap dat [minderjarige] inziet dat wat zij wenst op dit moment niet overeen kan komen met de werkelijkheid en complimenteert [minderjarige] voor haar indrukwekkende brief die zij heeft voorgelezen tijdens het gesprek met de kinderrechter. [minderjarige] verblijft momenteel bij [het gezinshuis] , De GI en de Raad hebben aangegeven dat [minderjarige] op 1 april 2025 wordt overgeplaatst naar haar oom en tante in [plaats] . De kinderrechter ondersteunt deze beslissing. De familie van [minderjarige] is zeer betrokken en de kinderrechter acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat zij bij haar familie kan verblijven. [minderjarige] heeft al eerder bij haar oom en tante in [plaats] verbleven en ervaart dat als een vertrouwde omgeving. De kinderrechter zal daarom de brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , zoals mondeling verzocht door de Raad, toewijzen. De kinderrechter merkt daarbij op dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder enkel wordt verleend om de overbruggingsperiode tot 1 april 2025, zijnde de periode dat [minderjarige] nog bij het gezinshuis verblijft, te ondervangen.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten overvloede
6.11.
De kinderrechter overweegt ten overvloede dat de situatie voor [minderjarige] enkel kan verbeteren indien de moeder de noodzakelijke hulpverlening ontvangt voor haar psychische problematiek. Deze hulpverlening valt echter niet onder de hulpverlening die de kinderrechter in het kader van de ondertoezichtstelling kan bevelen. Desalniettemin is de kinderrechter van oordeel dat de zorgen om de psychische gesteldheid van de moeder zodanig ernstig zijn dat er met spoed hulpverlening voor haar ingezet dient te worden. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de broer van [minderjarige] reeds meerdere meldingen bij instanties zoals Bemoeizorg, de crisisdienst, Veilig Thuis en de politie heeft gedaan. De kinderrechter vindt het zorgelijk dat de gemeente tot op heden niet de zorg heeft gedragen om deze meldingen in behandeling te nemen en de noodzaak tot verplichte geestelijke gezondheidszorg te onderzoeken op grond van artikel 5:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz). De broer van [minderjarige] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven nog specifiek een melding bij de gemeente in te gaan dienen. De kinderrechter benadrukt de gemeente dat zij op grond van artikel 5:2 Wvggz verplicht is binnen veertien dagen verkennend onderzoek te doen naar de noodzaak tot verplichte geestelijke gezondheidszorg en de broer van [minderjarige] vervolgens over het resultaat van dit onderzoek dient te informeren. Gezien de forse zorgen hoopt de kinderrechter dat de gemeente met spoed een aanvraag op grond van artikel 5:3 Wvggz in zal dienen zodat de officier van justitie kan beoordelen of over dient te worden gegaan tot het indienen van een verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging.
6.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 14 maart 2025 tot 14 maart 2026;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) alsmede een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 maart 2025 tot 14 december 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 21 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.