Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het niet dragen van een autogordel op 30 september 2022. Na afwijzing van zijn beroep door de officier van justitie, heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant.
De kantonrechter heeft echter ook geconstateerd dat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Dit heeft geleid tot een schending van de hoorplicht. Daarnaast is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete meer dan twee jaar na de oplegging nog niet was behandeld. Om deze redenen heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete gematigd met 25%. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling moet door de officier van justitie aan de betrokkene worden terugbetaald.