Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het rijden met een voertuig dat niet voldeed aan de vereisten voor frontbescherming, zoals vastgelegd in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De betrokkene had aangevoerd dat de stickerverplichting voor motorvoertuigen tot 3500 kg gold en dat zijn vrachtwagen daarboven viel. Ook stelde hij dat de bull bar die hij had aangeschaft, voldeed aan de veiligheidseisen. De kantonrechter oordeelde echter dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging. Desondanks heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen, omdat de gedraging meer administratief van aard was dan dat deze direct gevaar voor lichamelijk letsel opleverde. De boete werd verlaagd tot € 125,-, met een toevoeging van € 9,- aan administratiekosten.
De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en het bedrag dat de betrokkene te veel had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.