Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een 16-jarig meisje, had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op een scooter. De moeder van de betrokkene heeft namens haar dochter beroep aangetekend, nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, heeft het verzoek gedaan om de boete gedeeltelijk te matigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete op 16 oktober 2022 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%. Daarnaast is vastgesteld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit heeft geleid tot een verdere matiging van de boete met 25%. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de boete gematigd tot € 135,- en de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag van € 105,- aan de betrokkene terug te betalen.