Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene als (snor)fietser de rijbaan zou hebben gebruikt op een moment dat er geen verplicht fietspad of fiets/bromfietspad aanwezig was. Betrokkene heeft echter betwist dat hij de gedraging heeft verricht, en voerde aan dat hij ten tijde van de vermeende overtreding aanwezig was bij een bestuursvergadering in een ziekenhuis. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar betrokkene ging in beroep bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 21 februari 2025 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de argumenten van betrokkene en de zittingsvertegenwoordiger gehoord. De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht om het beroep gegrond te verklaren, onderbouwd met bewijsstukken die de aanwezigheid van betrokkene bij de bestuursvergadering aantoonden. De kantonrechter heeft overwogen dat er twijfels bestonden over de vaststelling van de gedraging, vooral omdat de identiteit van de bestuurder niet op kenteken was vastgesteld maar via controlevragen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De boete is ten onrechte opgelegd, en het beroep is gegrond verklaard. De beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd, zijn vernietigd. Tevens is de officier van justitie opgedragen het bedrag van € 69,- dat betrokkene als zekerheid heeft betaald, terug te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.