In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.895. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verlaagd tot nihil, rekening houdend met een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 65.000. De rechtbank beoordeelt of deze aanslag en de bijbehorende beschikkingen correct zijn vastgesteld. Tijdens de zitting op 4 maart 2025 zijn zowel belanghebbende als vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2019 en de verliesverrekeningsbeschikking tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. De rechtbank vermindert het verzamelinkomen tot € 243 en bevestigt dat de inspecteur de revisierente en belastingrentebeschikkingen correct heeft vastgesteld. Belanghebbende had in het verleden een onderneming die hij in 2012 heeft gestaakt en heeft sindsdien juridische procedures gevoerd. De rechtbank wijst het verzoek om integrale beoordeling af, omdat de belastingrechter alleen kan oordelen over de specifieke aanslag en niet over andere jaren of schadevergoeding. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vermindert het verzamelinkomen en de verliesverrekeningsbeschikking, en wijst het verzoek om schadevergoeding af.