ECLI:NL:RBZWB:2025:2195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/3244 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en terugvordering voorschot met onduidelijk hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van [plaats 1], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering, welke door het college op 1 november 2023 werd afgewezen. Tevens werd een reeds uitbetaald voorschot van € 580,- teruggevorderd, omdat het college van mening was dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 15 februari 2024.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 23 augustus 2024 behandeld. In een tussenuitspraak van 1 oktober 2024 heeft de rechtbank het college de gelegenheid gegeven om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering op 26 november 2024, waarin het stelde dat het centrum van het leven van eiser zich in de gemeente Helmond bevond en niet in Tilburg. Eiser heeft hierop gereageerd en betwist dat het college de bijstandsaanvraag op de juiste gronden had afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat het college met de aanvullende motivering de gebreken voldoende had hersteld. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de aanvraag had afgewezen en het voorschot had teruggevorderd, maar dat het college pas na de tussenuitspraak voldoende had gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser kreeg recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door het college moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3244 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. C.M.A. Mertens, voorheen mr. M.J.H. Roebroek),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

Met het besluit van 1 november 2023 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering afgewezen en het reeds uitbetaalde voorschot (€ 580,-) teruggevorderd, omdat onvoldoende is gebleken dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres.
Eiser heeft op 13 november 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 15 februari 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam].
In de tussenuitspraak van 1 oktober 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb, bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor een uitgebreide(re) weergave van de feiten, de standpunten van partijen (tot het moment van de tussenuitspraak) en het beoordelingskader verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college zich ten onrechte heeft beperkt tot de vaststelling dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het (in de aanvraag vermelde) uitkeringsadres. De enkele vaststelling dat een betrokkene niet woont op het opgegeven adres is namelijk onvoldoende om een aanvraag met toepassing van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet af te wijzen. Daarvoor is immers vereist dat betrokkene geen woonplaats heeft in de betreffende gemeente. Om die reden kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek.
Herstelpoging van het college
3.1
Om de gebreken te herstellen heeft het college op 26 november 2024 een aanvullende motivering gegeven. Het college is van mening dat uit de feiten en omstandigheden voldoende blijkt dat het centrum van het leven van eiser zich bevindt in de gemeente Helmond en niet op enige plek in de gemeente Tilburg. Het college baseert dit standpunt op de in de beslissing op bezwaar opgenomen overwegingen met een aanvulling ten aanzien van de pintransacties, de bestellingen bij Bol.com en de inschrijving in het BRP.
3.2
Uit de pintransacties volgt dat eiser zeer sporadisch pint in de gemeente Tilburg. Dat eiser gedurende de 60% van zijn tijd die hij in [plaats 1] zou verblijven maar zeer sporadisch een aankoop doet die betrekking heeft op levensonderhoud of vrije tijd, vindt het college niet aannemelijk. Ook zijn er geen contante pinopnames die zouden kunnen verklaren dat eiser in [plaats 1] contant betaald.
3.3
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij de pakketjes in [plaats 2] laat bezorgen, omdat daar altijd wel iemand thuis is, merkt het college op dat als eiser feitelijk 60% van de tijd in [plaats 1] bij familie was, hij de pakketten ook in [plaats 1] had kunnen laten bezorgen. Ook had de brievenbuspost (45 bestellingen) op eisers adres in [plaats 1] kunnen worden bezorgd. Het college ziet hierin aanleiding aan te nemen dat het centrum van het leven van eiser in de te beoordelen periode in [plaats 2] was. Daarnaast blijkt dat van de 77 bestellingen er 68 bestellingen geplaatst zijn vanaf het IP-adres [IP-adres]. Dit IP-adres behoort bij de postcode 5706. Dit is de postcode die behoort tot aan het adres van de partner van eiser. Er zijn geen bestellingen geplaats van een IP-adres in [plaats 1].
3.4
Het is opmerkelijk dat eiser nog wel staat ingeschreven in [plaats 1], terwijl hij tijdens het onderzoek ter zitting heeft verklaard dat hij inmiddels bij zijn partner in [plaats 2] woonachtig is. Daarnaast zijn op het uitkeringsadres twee andere bewoners ingeschreven. Dat eiser al eerder de intentie had de woning in zijn geheel te verhuren blijkt ook uit zijn verklaring tijdens de hoorzitting op 18 januari 2024. Concluderend, stelt het college dat zij niet zien dat het zwaartepunt van het leven van eiser zich in de gemeente Tilburg afspeelt.
Zienswijze eiser
4. In een reactie van eiser op de herstelpoging van het college heeft eiser bij brief van 10 februari 2025 geschreven dat het college de bijstandsaanvraag niet kon afwijzen op de grond dat door schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Daarnaast heeft eiser voor de (afwezigheid van) pinbetalingen een afdoende verklaring gegeven. Hetzelfde geldt voor de pakketbezorging. Het staat eiser vrij om pakketten te laten bezorgen waar hij dat wenst. Verder heeft eiser consistent verklaard dat hij ongeveer 60% van de tijd in [plaats 1] verblijft en deze verklaringen worden onderschreven door zijn partner. Objectieve gegevens waaruit blijkt dat eiser minder dan 60% van de tijd in [plaats 1] verblijft ontbreken volledig. Ten slotte worden de consistente en volgens de rapporteur waarachtige verklaringen van eiser niet weersproken door objectieve gegevens van de kant van het college.
Heeft het college het gebrek hersteld?
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering de gebreken voldoende heeft hersteld. Met de in de beslissing op bezwaar opgenomen overwegingen en de aanvullingen daarop heeft het college aannemelijk gemaakt dat tijdens de periode in geschil het centrum van eisers maatschappelijk leven zich in de gemeente [plaats 2] bevond en niet op enige plek in de gemeente Tilburg.
5.2
Uitgaande van eisers verklaring (en het door hem in deze procedure ingenomen standpunt) staat vast dat hij ten minste 40% van zijn tijd doorbracht bij zijn partner in [plaats 2] en dus hooguit 60% in [plaats 1]. Voor wat betreft het argument van eiser dat objectieve gegevens – zoals verbruik van gas, elektriciteit of water – waaruit blijkt dat hij minder dan 60% van de tijd in [plaats 1] verblijft, ontbreken, stelt de rechtbank voorop dat het in dit geval gaat om een aanvraagsituatie. Het ligt dan op de weg van de aanvrager om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats. Dit geldt te meer nu eiser zelf heeft verklaard dat hij de tijd die hij wel in [plaats 1] verblijft, met name doorbrengt op andere adressen dan het uitkeringsadres, namelijk bij zijn moeder, vader of zus.
5.3
Op basis van de wel in het dossier aanwezige informatie, heeft het college kunnen concluderen dat het zwaartepunt van eisers leven zich niet in de gemeente Tilburg afspeelt. In dat kader heeft het college in de beslissing op bezwaar reeds overwogen dat (i) uit eisers verklaring volgt dat zijn kleding zich voornamelijk bevindt in de woning van zijn partner in [plaats 2], dat (ii) hij zijn partner maandelijks € 300,- betaalde voor boodschappen, kosten van energie en het wassen van kleding, dat (iii) eiser gitaarlessen volgt in [plaats 2] en (iv) in (de omgeving van) [plaats 2] onder behandeling stond van mevrouw Beenhakker. Verder betrekt de rechtbank daarbij dat het college in de aanvullende motivering nader heeft uitgewerkt dat uit de pintransacties van eiser in de betreffende periode – zowel qua aantallen als qua aard – blijkt dat hij slechts zeer sporadisch in [plaats 1] een aankoop heeft gedaan die betrekking heeft op levensonderhoud (boodschappen) of vrije tijd. Ten slotte wijzen ook de door eiser gedane bestellingen bij Bol.com – zowel qua bestellocatie (IP-adres) als bezorglocatie – erop dat eiser voornamelijk in [plaats 2] was.

Conclusie en gevolgen

6.1
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht, op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet, is overgegaan tot de afwijzing van de aanvraag van eiser en het terugvorderen van het te veel aan uitbetaalde voorschot. Het college heeft dit besluit echter pas na de tussenuitspraak voldoende gemotiveerd. Dat betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld en het besluit voldoende gemotiveerd heeft, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt daarom € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 16 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.