ECLI:NL:RBZWB:2025:2198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/02/432726 / JE RK 25-422 en C/02/432727 / JE RK 25-423
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in de zaak van Stichting Jeugdbescherming Brabant

Op 14 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) afgewezen, omdat de veiligheid van [minderjarige] reeds gewaarborgd was en minder ingrijpende maatregelen nog niet waren ingezet. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van de eerdere beslissing rechtvaardigen. De kinderrechter heeft benadrukt dat communicatie tussen de ouders van groot belang is en dat de GI in gesprek moet gaan met hen om de situatie te verbeteren. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/432726 / JE RK 25-422 (
spoed)
C/02/432727 / JE RK 25-423 (
regulier)
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg,
[de vader],
wonende in [woonplaats] .
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 6 maart 2025 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 14 maart 2025 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 14 februari 2025 [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 februari 2025 tot 14 februari 2026.
2.3.
De kinderrechter heeft bij voormelde beschikking van 6 maart 2025 een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 maart 2025 tot 20 maart 2025. De kinderrechter heeft het resterende deel van het spoedverzoek, alsmede het (aansluitende) verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing, aangehouden tot de mondelinge behandeling van 14 maart 2025.
2.4.
Op grond van voormelde machtiging verblijft [minderjarige] op een bij de rechtbank bekend adres.

3.De (resterende) verzoeken

C/02/432726 JE RK 25-422 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
3.1.
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de GI om een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de resterende duur van twee weken.
C/02/432727 / JE RK 25-423 (machtiging uithuisplaatsing)
3.2.
Ter beoordeling ligt daarnaast voor het reguliere verzoek van de GI om, aansluitend op de spoedmachtiging, een machtiging te verlenen om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden.
3.3.
De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter aanvulling op het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat er forse zorgen zijn om de opvoedsituatie van [minderjarige] . [minderjarige] is in haar jonge leven regelmatig geconfronteerd met huiselijk geweld tussen de ouders. De moeder en [minderjarige] verblijven op een [ouder-kindgroep] . [minderjarige] is op 14 februari 2025 onder toezicht gesteld van de GI omdat het de ouders onvoldoende lukte om de onveilige en instabiele situatie voor [minderjarige] te verbeteren. In de beschikking van 14 februari 2025 zijn veiligheidsvoorwaarden opgenomen. Vanaf de start van de ondertoezichtstelling is gebleken dat de ouders zich niet aan de gestelde veiligheidsvoorwaarden hebben gehouden. De ouders hebben in het weekend van 14 februari 2025 contact gehad, waarbij de moeder heeft aangegeven bedreigd te zijn door de vader. De GI heeft op 27 februari 2025 een gesprek gevoerd met de moeder en de veiligheidsvoorwaarden nogmaals benadrukt. Desondanks hebben de ouders weer contact gehad op 28 februari 2025 en 1 en 2 maart 2025. De moeder heeft daarbij op 28 februari 2025 de keuze gemaakt om op stap te gaan en [minderjarige] bij [ouder-kindgroep] te laten zonder dat de begeleiding daarvan op de hoogte was en zonder dat zij vaste zorg voor [minderjarige] had geregeld. Op 1 en 2 maart 2025 heeft de moeder [minderjarige] ondergebracht bij de oma moederszijde zonder toestemming van de vader. In dit weekend is tweemaal de politie betrokken geraakt en zijn er twee Veilig Thuis meldingen gedaan. Op 5 maart 2025 is nogmaals het gesprek aangegaan met de ouders. De ouders hebben aangegeven dat zij van elkaar houden en het lastig vinden om elkaar los te laten. De GI heeft aan de moeder uitgelegd dat zij overweegt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verzoeken wanneer de moeder zich niet aan de veiligheidsafspraken blijft houden. Op 6 maart 2025 heeft de vader contact opgenomen met de jeugdbeschermer. De moeder zou hem berichten hebben gestuurd waarin zij zegt dat de vader zichzelf van het leven zou moeten beroven. Aan de vader is gevraagd deze berichten te delen met de GI, maar dat heeft de vader niet gedaan. De moeder bevond zich op dat moment bij de oma moederszijde. Zij zat hoog in haar emotie en bevestigde aan [ouder-kindgroep] dat er contact was geweest tussen haar en de vader. Op dat moment heeft de GI besloten een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verzoeken.
4.2.
Gelet op het voorgaande acht de GI de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van haar opvoeding en verzorging. De ouders hebben de veiligheidsvoorwaarden geschonden en contact tussen hen heeft opnieuw tot escalaties geleid. De moeder heeft zich niet betrouwbaar opgesteld in het maken van afspraken en meermaals keuzes gemaakt waarbij het belang van [minderjarige] niet voorop stond. [minderjarige] kan daarom niet langer bij haar moeder verblijven en het verblijf bij haar vader is eveneens niet wenselijk. De GI verzoekt daarom een uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Zij ziet dat er bij de ouders sprake is van onmacht en niet zozeer onwil. De GI hoopt dan ook dat de ouders deze periode gaan gebruiken om hun verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouders te nemen en te bewijzen dat zij in staat zijn om een verantwoorde en veilige omgeving voor [minderjarige] te creëren.
4.3.
De kinderrechter heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling gevraagd waarom zij geen minder vergaande maatregelen, zoals het geven van een schriftelijke aanwijzing, heeft ingezet. De GI heeft aangegeven dat zij gezien de reeds gevoerde gesprekken, de relatie van de ouders en de terugkerende escalaties niet het vertrouwen heeft dat de ouders door middel van een schriftelijke aanwijzing hun handelen zullen veranderen.

5.De standpunten van belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich verzet tegen de verzoeken van de GI. De advocaat voert aan dat er niet is voldaan aan de procedurele vereisten voor het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De wet schrijft voor dat een verzoek schriftelijk gedaan dient te worden. Het is daarom onjuist dat de uitspraak is gedaan op 6 maart 2025, terwijl de schriftelijke bevestiging van het verzoek dateert van 7 maart 2025. Daarnaast is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. Er was op 6 maart 2025 geen sprake van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] waardoor een mondelinge behandeling niet kon worden afgewacht. [minderjarige] verbleef met de moeder bij [ouder-kindgroep] . Er worden in het verzoekschrift incidenten van voor 14 februari 2025, zijnde de datum dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken, aangehaald. De moeder was toen nog niet bekend met de door de GI opgestelde veiligheidsvoorwaarden. Zij heeft op 27 februari 2025 kennisgenomen van de veiligheidsvoorwaarden en zich daar sindsdien te alle tijde aan gehouden. De moeder erkent dat er contact en onenigheid is geweest tussen de ouders, maar [minderjarige] is daar nooit bij aanwezig geweest. Daarnaast heeft de GI op 14 februari 2025 een brief aan de moeder gestuurd waarin staat:
“we maken communicatieafspraken met elkaar om duidelijkheid te creëren. De communicatieafspraken luiden als volgt:”De eerste zin duidt op een overleg over de communicatieafspraken, maar dat overleg heeft nimmer plaatsgevonden. In deze communicatieafspraken staat dat de ouders geen enkele vorm van contact mogen hebben. De advocaat voert aan dat de er geen juridische titel bestaat waarop de GI dit verbod aan de ouders op kan leggen. Daarbij komt dat de ouders beiden met het gezag belast zijn en daarom op grond van de wet met elkaar dienen te communiceren over [minderjarige] . Deze voorwaarde is daarom ook niet opgenomen in de beschikking van 14 februari 2025. Indien de GI deze voorwaarde wenselijk acht, had het op haar weg gelegen om aan de ouders een schriftelijke aanwijzing te geven of de rechtbank daarover te laten beslissen op grond van de geschillenregeling.
5.2.
Het voorgaande brengt met zich mee dat ook niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing. Daarbij komt dat in het verzoekschrift staat dat de GI een perspectiefbesluit in de komende drie maanden van belang acht. Het doel van een uithuisplaatsing is de terugplaatsing van een minderjarige bij de gezaghebbende ouder. De moeder ziet niet in hoe haar zorg- en opvoedingsmogelijkheden aangesterkt kunnen worden wanneer [minderjarige] niet meer bij haar woont. De moeder verzoekt het verzoek van de GI af te wijzen. De GI dient, alvorens dermate zware maatregelen in te zetten, de moeder de kans te geven om op eigen kracht de zorg- en opvoeding voor [minderjarige] te dragen. Daarbij komt dat [minderjarige] nog erg jong is en de GI heeft verzuimd om eerst minder vergaande maatregelen in te zetten.
5.3.
De moeder heeft tot slot aangevoerd dat zij [minderjarige] nooit achter zou laten bij [ouder-kindgroep] zonder vaste zorg. Desalniettemin is zij bereid om afspraken te maken met [ouder-kindgroep] zodat hier geen onduidelijkheid meer over kan bestaan en de veiligheid van [minderjarige] te allen tijde wordt gewaarborgd. De moeder wenst bij [ouder-kindgroep] te blijven met [minderjarige] aangezien zij daar veilig is en de begeleiding en behandeling krijgt die zij nodig heeft. Zij geeft aan dat de jeugdbeschermer pas kort betrokken is en ook zij de tijd nodig heeft om een vertrouwensband met haar op te bouwen.
5.4.
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij zich verzet tegen de verzoeken van de GI. De GI is vanaf de ondertoezichtstelling als een sneltrein door deze casus gegaan zonder de ouders mee te nemen. De moeder is op 27 februari 2025 voor het eerst geïnformeerd over de veiligheidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de beschikking van 14 februari 2025. De GI heeft haar op 27 februari 2025 de tijd gegeven tot 6 maart 2025 om te reageren, maar tegen die tijd was [minderjarige] al met spoed uit huis geplaatst. In het verslag van [ouder-kindgroep] is te lezen dat de moeder lerende is, haar best doet en soms [minderjarige] bij de oma moederszijde onderbrengt zodat zij contact kan hebben met de vader. Er is sprake van een relatie van aantrekken en afstoten tussen de ouders. Er is echter geen reden om [minderjarige] bij de moeder weg te halen, omdat [minderjarige] veilig is en niet aanwezig is bij het contact tussen de ouders. Zo was er op 6 maart 2025 ook geen sprake van een crisissituatie. In het verslag van [ouder-kindgroep] is te lezen dat er op 6 maart 2025 belcontact en berichtenverkeer heeft plaatsgevonden tussen de ouders. De vader heeft de GI hierover geïnformeerd en [ouder-kindgroep] heeft toen de moeder het advies gegeven om met [minderjarige] terug te komen naar de groep, de moeder was namelijk op dat moment met [minderjarige] bij de oma moederszijde. De moeder is meteen teruggekomen en de rest van de middag en avond bij [ouder-kindgroep] gebleven. Ook de voorgaande dagen was er geen sprake van een crisissituatie. De vader verzoekt om de verzoeken van de GI af te wijzen. De ouders hebben de veiligheidsvoorwaarden niet geschonden en de advocaat van de vader ziet geen juridische titel waarop de GI het contact tussen de ouders, waar [minderjarige] niet bij aanwezig is, kan verbieden. Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een spoeduithuisplaatsing en er is evenmin voldaan aan de wettelijke vereisten voor een reguliere uithuisplaatsing.
5.5.
De vader heeft tot slot aangevoerd dat de GI onwaarheden verkondigt waardoor zijn vertrouwen in de GI gering is. [minderjarige] is nimmer aanwezig geweest bij de conflicten tussen de ouders en zal dit in de toekomst ook nooit zijn. De vader is in het verleden zelf uit huis geplaatst en wil niet dat [minderjarige] dit ook gaat ervaren. Hij vindt dat [minderjarige] en de moeder op hun plek zitten bij [ouder-kindgroep] en daar de noodzakelijke begeleiding ontvangen die zij nodig hebben.

6.De (nadere) beoordeling

C/02/432726 JE RK 25-422 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
6.1
Bij voormelde beschikking van 6 maart 2025 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend tot 20 maart 2025. De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de procedurele vereisten voor het verlenen van deze spoedmachtiging. De kinderrechter verwerpt dit verweer omdat op grond van artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoek voor een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing mondeling kan worden gedaan en later schriftelijk kan worden bevestigd.
6.2.
De spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is door de kinderrechter verleend zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De GI en de ouders zijn bij de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. Namens de ouders is naar voren gebracht dat er geen noodzaak was voor een spoeduithuisplaatsing. Ten aanzien van de spoedbeslissing ligt ter beoordeling echter enkel de vraag voor of er nu nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat de beslissing moet worden herroepen. Naar het oordeel van de kinderrechter is niet gebleken dat er sprake is van dergelijke nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel. Deze beslissing zal daarom worden gehandhaafd. Nu de kinderrechter zal beslissen op het reguliere verzoek, zal hij het resterende deel van het verzoek om een spoedmachtiging te verlenen, afwijzen.
C/02/432727 / JE RK 25-423 (machtiging uithuisplaatsing)
6.3.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.4.
De kinderrechter stelt vast dat een uithuisplaatsing een zeer ingrijpende maatregel is die de overheid in kan zetten indien de opvoeding en verzorging van de minderjarige dermate in gedrang komt dat het niet meer veilig is voor de minderjarige om thuis te blijven wonen. Er zijn strenge voorwaarden aan deze maatregel verbonden, omdat deze maatregel een enorme impact heeft op het privé- en gezinsleven van de betrokkenen. Een machtiging tot uithuisplaatsing dient daarom te gelden als
ultimum remedium.
6.5.
Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dan niet aan voornoemde strenge voorwaarden is voldaan. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is op dit moment niet noodzakelijk in het belang van haar opvoeding en verzorging. De veiligheid van [minderjarige] wordt reeds gewaarborgd door haar verblijf bij [ouder-kindgroep] samen met de moeder. Daarnaast is onvoldoende vast komen te staan dat de ouders de veiligheidsvoorwaarden, die zijn vastgelegd in de beschikking van 14 februari 2025, hebben geschonden. De ouders hebben contact gehad en er hebben escalaties tussen hen plaatsgevonden, maar niet is gebleken dat [minderjarige] daarbij aanwezig is geweest. De kinderrechter stelt daarbij vast dat er geen wettelijke grondslag voor de GI bestaat om de ouders in het kader van de ondertoezichtstelling te verbieden contact met elkaar te hebben als dit geen weerslag heeft op de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Ondanks dat de kinderrechter de manier van contact tussen de ouders niet goedkeurt, ziet hij niet in hoe dit contact [minderjarige] in haar ontwikkeling zou bedreigen. Bovendien zijn de ouders op grond van de wet zelfs verplicht om met elkaar te communiceren in het belang van [minderjarige] . Tot slot is de kinderrechter van oordeel dat het op de weg van de GI had gelegen om minder ingrijpende maatregelen, zoals het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de ouders, in te zetten alvorens over te gaan tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] .
6.6.
Concluderend is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI afgewezen dient te worden. Desondanks benadrukt de kinderrechter aan de ouders dat het vijf voor twaalf is. Het contact tussen de ouders is problematisch en de situatie tussen hen dient spoedig te veranderen. De kinderrechter sluit niet uit dat de GI een schriftelijke aanwijzing zal geven als de ouders op deze manier doorgaan en vervolgens wederom een machtiging tot uithuisplaatsing zal verzoeken. De kinderrechter hoopt daarom dat de ouders deze uitspraak zien als een kans om te bewijzen dat zij zelfstandig de opvoeding en verzorging voor [minderjarige] kunnen dragen en de situatie tussen hen duurzaam kunnen verbeteren.
6.7.
Ten overvloede benadrukt de kinderechter dat communicatie van groot belang is vanwege het gebrek aan vertrouwen tussen de GI en de ouders. De GI dient in gesprek te gaan met de ouders en afspraken te maken over het contact tussen hen dat noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] . Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de moeder open staat voor een gesprek met de GI en [ouder-kindgroep] over de manier waarop zij met [ouder-kindgroep] dient te communiceren en wat zij moet doen om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen.
6.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/432726 JE RK 25-422 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
7.1.
wijst het resterende deel van het verzoek van de GI af;
C/02/432727 / JE RK 25-423 (machtiging uithuisplaatsing)
7.2.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 28 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.