ECLI:NL:RBZWB:2025:2202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/02/428273 / JE RK 24-1979
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen met onvoldoende onbelast contact met de vader

Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van drie maanden, omdat er nog steeds onvoldoende onbelast contact tussen de minderjarigen en hun vader is. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag en de kinderen wonen bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om zelfstandig een contactregeling te realiseren, ondanks eerdere afspraken. De moeder heeft aangegeven niet meer mee te willen werken aan de hulpverlening, terwijl de vader het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) steunt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders de regie van de GI nodig hebben om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428273 / JE RK 24-1979
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof te Tilburg,
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg.

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 27 december 2024 met alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 7 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 10 maart 2025.
1.2.
Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van 27 december 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd voor de duur van drie maanden, met ingang van 29 december 2024 tot 29 maart 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.Het resterende verzoek

3.1.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het (nadere) standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, het volgende aangevoerd. Bij beschikking van 27 december 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling met drie maanden verlengd. Reden hiervan was dat er zo gemonitord kon worden of er onbelast contact gerealiseerd kon worden tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader. Ouders zouden hierover met elkaar in gesprek gaan. In januari 2025 zijn de ouders een contactregeling overeengekomen op grond waarvan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] iedere week bij de vader verblijven op maandag en op woensdag na school. Daarnaast hebben de ouders afgesproken dat de kinderen twee weekenden per maand en perioden in de vakanties en/of gedurende de feestdagen bij de vader verblijven. De exacte data hiervan zouden de ouders in onderling overleg afstemmen. Nu de ouders een regeling overeen waren gekomen, zagen zij de meerwaarde van een ondertoezichtstelling niet meer. De ouders wensten dan ook niet meer mee te werken met de hulpverlening. De ambulante begeleiding vanuit De Gezinsmanager is daarom medio februari afgesloten.
4.2.
Inmiddels is echter gebleken dat de ouders toch niet in staat zijn om de contactregeling (volledig) na te komen. Het is de ouders niet gelukt om in onderling overleg afspraken te maken over de weekenden, vakanties en feestdagen. De vader heeft daarom in februari 2025 weer contact gezocht met de GI, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog geen enkel weekend bij hem hadden verbleven. De GI heeft de ouders geadviseerd om weer, samen met hun advocaten, in gesprek te gaan en vaste afspraken te maken. Dit gesprek heeft tot op heden niet plaatsgevonden. De advocaat van de vader heeft aangegeven contact te hebben gezocht met de advocaat van de moeder, maar nog geen reactie te hebben ontvangen. Nu er nog steeds geen sprake is van onbelast contact tussen de vader en zijn kinderen, verzoekt de GI om het resterende deel van het verzoek toe te wijzen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is de GI duidelijk geworden dat zij weer steviger de regie op zich dient te nemen om te voorkomen dat de strijd tussen de ouders weer opleeft. De GI hoopt dat het maken van concrete afspraken de oplossing gaat zijn om onbelast contact tussen de vader en zijn kinderen te realiseren. Daarom zal de GI de komende drie maanden, in overleg met de ouders, inzetten op een concrete contactregeling en vervolgens monitoren of de ouders daaraan uitvoering geven.

5.De (nadere) standpunten van belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat de afspraken over de weekenden en vakanties niet van de grond zijn gekomen omdat de vader afspraken wilde maken in de weekenden waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al activiteiten hadden gepland. Zij moeten aanwezig zijn bij deze activiteiten en de moeder heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vader hen naar die activiteiten zal brengen. De vader heeft zich immers vaker niet aan de afspraken gehouden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen bij de vader verblijven in de weekenden die de moeder voorstelt. Wat de hulpverlening betreft, geeft de moeder aan niet meer mee te gaan werken. De moeder ervaart de betrokkenheid van de hulpverlening als een belediging van haar positie als moeder. Zij wil de GI niet meer zien en wenst met niemand meer in gesprek te gaan.
5.2.
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij achter het resterende verzoek van de GI staat. De ouders zijn een zorgregeling overeengekomen, maar de moeder leeft deze onvoldoende na. Het contact tussen hem en zijn kinderen in de weekenden heeft, zonder duidelijke reden, nog niet plaatsgevonden. De vader begrijpt de zorgen van de moeder niet. Hij is bereid alle zorgtaken op zich te nemen en zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook naar hun activiteiten brengen in de weekenden dat ze bij hem zijn. Het gebrek aan vertrouwen van de moeder kan ook niet ontleend worden aan recente zorgen nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al vier jaar niet bij de vader hebben overnacht. De vader heeft concrete afspraken voor de weekenden voorgesteld, maar de moeder is daar niet op in gegaan. Ook het verdelen van de vakanties heeft nog niet plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande is het noodzakelijk dat de GI betrokken blijft. De vader ervaarde in het verleden weinig hulp vanuit de GI en wilde daarom niet meewerken aan de hulpverlening. Nu het de vader zelf niet lukt om zijn kinderen bij hem te laten overnachten, hoopt hij dat de GI verdere maatregelen kan nemen.
5.3.
De advocaat van de vader heeft tot slot aangegeven dat zij namens de vader een kort geding procedure is gestart. De mondelinge behandeling zal op 15 april 2025 plaatsvinden. De vader vordert in het kort geding nakoming van de zorgregeling en verzoekt een voorlopige concrete contactregeling te bepalen. De vader benadrukt dat hij geen strijd wil voeren met de moeder, maar wel behoefte heeft aan meer contact met zijn kinderen.

6.De (nadere) beoordeling

Het wettelijk kader
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de doelen van de ondertoezichtstelling (nog) niet zijn behaald. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden onverminderd in hun ontwikkeling bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven meer behoefte te hebben aan contact met hun vader. Desondanks is er tot op heden nog steeds onvoldoende onbelast contact tussen hen en de vader tot stand gekomen. Daarbij zijn er nog steeds zorgen over de communicatie en samenwerking tussen de ouders.
6.4.
De kinderrechter stelt vast dat de ouders het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling nog nodig hebben om de ontwikkelingsbedreigingen bij de kinderen weg te nemen. Bij voornoemde beschikking van 27 december 2024 hebben de ouders een kans gekregen om te laten zien dat zij onbelast contact tussen de vader en de kinderen zelfstandig konden realiseren. In januari 2025 hebben de ouders een contactregeling opgesteld. De ouders zijn echter niet in staat gebleken om (volledig) uitvoering te geven aan deze regeling. Het is de ouders niet gelukt om in onderling overleg afspraken te maken over het contact tussen de vader en de kinderen in de weekenden en vakanties. Daardoor hebben de kinderen nog steeds niet bij de vader overnacht. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de communicatie tussen de ouders nog steeds niet zonder slag of stoot verloopt. De vader wil graag meer contact met zijn kinderen, maar de moeder houdt dit af vanwege haar gebrek aan vertrouwen in de vader. Ook uit het feit dat de vader een kort geding procedure is gestart, blijkt dat de communicatie tussen de ouders nog niet optimaal is.
6.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het resterende verzoek van de GI toewijzen. Het is van belang dat de ouders de komende drie maanden, onder regie van de GI, concrete afspraken maken over het contact tussen de vader en de kinderen. De GI dient vervolgens te monitoren of beide ouders zich aan deze afspraken houden. Het is belangrijk dat beide ouders in de komende periode hun volledige medewerking gaan geven aan de hulpverlening teneinde dit voor elkaar te krijgen.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 29 maart 2025 tot 29 juni 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Krieken als griffier, en op schrift gesteld op 31 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.