ECLI:NL:RBZWB:2025:2203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
02-341139-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 juni 2022, waarbij de verdachte de aangeefster, een 17-jarig meisje, heeft aangerand door haar borsten en schaamstreek te betasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is, waarbij de verklaring van de aangeefster steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder een telefoongesprek tussen de verdachte en de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van dwang, gezien het grote leeftijdsverschil en de omstandigheden waaronder de aanranding plaatsvond. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, toegewezen voor een bedrag van € 1.685,60, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-341139-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[aangeefster] heeft aangerand door haar borsten en schaamstreek te betasten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat er naast de aangifte geen sprake is van steunbewijs en de vereiste dwang niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Unus testis nullus testis
[aangeefster] heeft bij de politie gedetailleerd verklaard wat zich in de nacht van 4 op 5 juni 2022 in de woning van verdachte heeft afgespeeld. Verdachte is naast haar op het luchtbed gaan liggen en heeft haar hand gepakt, haar arm en lip gestreeld en haar blote borst en beklede schaamstreek betast. Ook heeft hij geprobeerd om met zijn hand in haar broekje te komen. Deze verklaring vindt steun in het door aangeefster opgenomen telefoongesprek dat verdachte en aangeefster een week na het incident hebben gevoerd. Verdachte heeft in dat gesprek gezegd dat het zonder drank niet was gebeurd en hij zich niet had mogen gedragen als iemand van 17 jaar. De stelling van de verdediging dat daarmee werd gedoeld op het (uitbundig) dansen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verder acht de rechtbank van belang dat de verklaring van verdachte ter zitting, op de strafbare handelingen na, grotendeels overeenkomt met de verklaring van aangeefster. Zo heeft verdachte erkend dat hij naast aangeefster op het luchtbed is gaan liggen en over haar hand en armen heeft gestreeld. In dat kader kent de rechtbank veel gewicht toe aan het feit dat verdachte voor deze bijzondere en op het oog zeer ongepaste handelingen geen aannemelijke verklaring heeft weten te geven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster in voldoende mate en op overtuigende wijze bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt het ontuchtige karakter van deze handelingen uit de handelingen zelf.
Dwang
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze handelingen hebben plaatsgevonden onder dwang. Van dwang is sprake als vast komt te staan dat verdachte, door geweld of een andere feitelijkheid, opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster seksuele handelingen tegen de (kenbare) wil ondergaat. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van dwang. Die dwang bestaat in deze zaak uit feitelijkheden, te weten het grote leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte, het feit dat verdachte bij de schoolreis en tijdens die avond als begeleider van de leerlingen fungeerde en hij de vader is van een (inmiddels voormalige) vriendin van aangeefster. Bovendien ging verdachte dicht naast aangeefster op het luchtbed liggen en raakte hij haar onverhoeds aan terwijl zij lag te slapen, waardoor zij zich niet aan het handelen van verdachte kon onttrekken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 juni 2022 te [woonplaats] , gemeente Moerdijk, door een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het betasten van de borst van die [aangeefster] en
- het betasten van de schaamstreek van die [aangeefster] ,
en bestaande die andere feitelijkheid uit het dicht naast die [aangeefster] gaan liggen en vervolgens het onverhoeds betasten van de borst en de schaamstreek van die [aangeefster] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak, primair geen straf aan verdachte op te leggen. Subsidiair wordt verzocht te volstaan met een taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Tijdens de reünie van een schoolreis heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding van een 17-jarig meisje, door onverhoeds onder haar kleding haar borst aan te raken en haar eveneens onverhoeds over haar beklede schaamstreek te betasten. Het slachtoffer was een goede vriendin van de dochter van verdachte en de aanranding vond ’s nachts plaats in de woonkamer van verdachte, waar op dat moment een aantal tienerkinderen lag te slapen.
Door zo te handelen, heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in flinke mate geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat aanranding langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer, zoals in het onderhavige geval ook blijkt uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Daaruit volgt dat het slachtoffer door het handelen van verdachte PTSS heeft opgelopen en hiervoor behandelingen heeft moeten ondergaan. Ook geeft zij aan geen vertrouwen meer te hebben in mensen. Ten slotte is door dit incident de vriendschap met de dochter van verdachte verbroken. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Strafoplegging
De rechtbank constateert dat het taakstrafverbod van toepassing is. Dit betekent dat, vanwege de ernst van het feit, niet enkel een taakstraf aan verdachte kan worden opgelegd, omdat hij wordt veroordeeld voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Ook de proceshouding van verdachte in deze zaak maakt dat de rechtbank aanleiding ziet om een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en heeft ter zitting aangeefster er zelfs van beschuldigd dat zij de aanranding zou hebben verzonnen. De rechtbank kreeg ter zitting sterk de indruk dat verdachte zichzelf als slachtoffer beschouwt, hetgeen de rechtbank onder de gegeven omstandigheden zeer kwalijk acht. Hij heeft als volwassen man misbruik gemaakt van een tienermeisje, dat in zijn huis logeerde na een feestje met klasgenoten.
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde straf matigen, om verdachte de kans te geven de gevangenisstraf tijdens verlof van werk uit te zitten en op deze manier zijn baan te behouden. Met het voorwaardelijke deel hoopt de rechtbank te bewerkstelligen dat verdachte in de toekomst geen strafbare feiten meer pleegt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.

7.De benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [aangeefster] ter zake van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 435,60 aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade. Tevens wordt de wettelijke rente gevorderd en wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie onthoudt zich van een standpunt ten aanzien van de vordering benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt ten aanzien van de materiële kosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële kosten wordt verzocht deze te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen wordt verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schade voor de reiskosten naar een lotgenotengroep acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd, door de verdediging niet betwist en een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.250,- billijk. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 5 juni 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster] van € 1.685,60,waarvan € 435,60 aan materiële schade en € 1.250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 1.685,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 26 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en
mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 juni 2022 te [woonplaats] , gemeente Moerdijk, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het betasten van de borsten van die [aangeefster] en/of
- het betasten van de en/of in de richting van de schaamstreek van die [aangeefster] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het dicht naast die [aangeefster] gaan liggen en/of (vervolgens) het onverhoeds betasten van de borsten en/of de schaamstreek van die [aangeefster] ;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )