ECLI:NL:RBZWB:2025:2205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
02-344438-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van meerdere inbraken, pogingen hiertoe en opzetheling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken en pogingen daartoe, alsook van opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, in een periode van een maand betrokken was bij verschillende inbraken. De verdachte werd op heterdaad betrapt en er zijn bewijsmiddelen gepresenteerd die haar actieve rol in de inbraken aantonen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van vijf inbraken en twee pogingen hiertoe, evenals opzetheling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 146 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jonge leeftijd en de impact van de feiten op de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-344438-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte telkens samen met een ander heeft ingebroken en goederen uit een woning heeft gestolen, dan wel die goederen bij zich heeft gehad terwijl zij wist dat die goederen gestolen waren (feiten 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8) en samen met een ander heeft geprobeerd goederen uit een woning en een bouwkeet te stelen (feiten 2 en 9).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 primair en 3 primair. Hij is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 subsidiair, feit 4 primair, feit 5 primair, feit 6 primair, feit 7 primair, feit 8 primair en feit 9 ten laste gelegde heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 subsidiair. Ten aanzien van de overige feiten heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Verdachte is niet bij alle feiten aanwezig geweest. Zij stond onder grote druk van [medeverdachte] en wist niets van zijn plannen af. Bij een aantal van de feiten was zij weliswaar aanwezig, maar haar rol was niet zodanig groot dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking. Medeplichtigheid is echter niet ten laste gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verdacht van meerdere woninginbraken en pogingen hiertoe, gepleegd in een periode van een maand. Op meerdere momenten is zij, samen met de medeverdachte, bij of in de buurt van de woningen waar is ingebroken, gezien. De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 28 november 2021 tussen 20.20 uur en 20.40 uur heeft er een woninginbraak plaatsgevonden op [adres 1] te [plaats 1] . Daarbij werden met behulp van een ringdeurbel camerabeelden gemaakt waarop de daders te zien waren. Op de beelden waren een man en vrouw te zien. Zij stapten in een voertuig van het merk Toyota, type Aygo, kleur blauw. De man is herkend als [medeverdachte] . De vrouw betrof verdachte. Zij heeft bekend dat zij degene op de beelden is. De Toyota stond op naam van verdachte.
Op 22 december 2021 hebben er, korte tijd na elkaar, meerdere woninginbraken plaatsgevonden in [adres 2] in [plaats 2] (feiten 4, 5 en 6 op de tenlastelegging). Eerder die dag was er een ANPR-hit op kenteken [kenteken 1] . Op 20 december 2021 was er aangifte gedaan van diefstal van deze kentekenplaten, die geregistreerd stonden als behorend bij een Opel Corsa. De kentekenplaten zaten op het moment van de ANPR-hit op de Toyota van verdachte. Naar aanleiding hiervan is de Toyota geobserveerd (tot een half uur voor de inbraak). Slechts een half uur voor de eerste inbraak in [plaats 2] is gezien dat in de nabijheid van die woning zowel verdachte als [medeverdachte] in de Toyota zaten.
Ook op 23 december 2021 heeft er een woninginbraak plaatsgevonden, aan [adres 3] . Ook bij deze inbraak is verdachte gezien. Zij heeft bovendien bekend dat zij degene is waarvan door het observatieteam is gezien dat zij met haar rug tegen de schutting stond tegenover de woning waar is ingebroken. Later die dag is verdachte door verbalisanten gezien terwijl zij vanuit de voortuin aan [adres 4] richting de Toyota liep met [medeverdachte] . Vlak hiervoor hoorde de verbalisanten luide breekgeluiden en ook bij deze woning bleek te zijn ingebroken.
Naast het feit dat verdachte op of rondom het tijdstip van meerdere inbraken bij de locaties van de inbraken is gezien, blijkt ook uit andere bewijsmiddelen dat verdachte een meer actieve rol heeft gehad dan de verdediging stelt. Zo is op beelden van 28 november 2021 te zien dat verdachte bij de inbraak aan [adres 1] een breekijzer uit de auto haalt en deze aan [medeverdachte] geeft. Ook is bij haar aanhouding in haar jas een breekijzer aangetroffen en lag haar auto vol met gestolen spullen die zijn ontvreemd bij de ten laste gelegde inbraken. Daarbij komt dat de telefoon van verdachte op 22 december 2021 in de buurt van de plaatsen delict aanstraalde.
Verdachte heeft bij de politie gezwegen en heeft pas op zitting voor het eerst een verklaring af willen leggen. Zij heeft ten aanzien van een aantal feiten toegegeven dat zij erbij was, maar gesteld dat zij geen aandeel had in de inbraken of pogingen daartoe. Ze zou niet hebben geweten wat [medeverdachte] ging doen als zij met hem mee ging. Ook wist zij naar eigen zeggen niet waarvoor hij het breekijzer zou gebruiken. Met betrekking tot het overgrote deel van de feiten heeft verdachte verklaard dat zij niet bij de inbraken in de buurt was.
Geconfronteerd met de bewijsmiddelen in het dossier heeft verdachte verklaard dat zij voordat de inbraken plaatsvonden al naar huis of een andere plek zou zijn gegaan en dat [medeverdachte] geregeld haar telefoon en auto meenam, zonder dat zij daarbij was. Het is bij deze enkele stelling gebleven. Verdachte heeft haar verklaring niet nader onderbouwd en heeft aldus verzuimd hier handen en voeten aan te geven.
Daartegenover staan de door de rechtbank benoemde bevindingen, waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat verdachte een grotere rol had in het geheel dan zij zelf wenst toe te geven. In het licht van deze bevindingen is de verklaring van verdachte dat zij bij een groot deel van de inbraken niet aanwezig was, dan wel niet wist wat er ging gebeuren als zij er wel bij was, ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte vanaf 28 november tot en met 23 december 2021, het moment van betrapping op heterdaad, steeds samen met [medeverdachte] in de blauwe Toyota Aygo op pad ging om inbraken te plegen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, een modus operandi af, waarbij er sprake was van een gezamenlijk plan en een gezamenlijke uitvoering.
In een relatief kort tijdsbestek van een maand werd een groot aantal (woning)inbraken en poging(en) daartoe gepleegd, waarbij telkens verdachte en de medeverdachte aanwezig waren en gezien werden in de Toyota Aygo, die (ook) was voorzien van gestolen kentekenplaten. Daarbij werden steeds ruiten van woningen stukgeslagen (met een steen), dan wel deuren of ramen open gewrikt (met een breekijzer of schroevendraaier), om zo spullen te kunnen ontvreemden. Daarna werden de gestolen spullen in de auto van verdachte meegenomen en daarin bewaard. In de auto werden ook schroevendraaiers en een breekijzer aangetroffen. Verdachte had bij de inbraken en pogingen daartoe ook een significante rol. Zo was zij er iedere keer bij aanwezig, heeft zij op meerdere momenten een breekijzer bij zich gehad en was het steeds haar auto die als opslagplaats werd gebruikt, en waar niet alleen de buit, maar ook inbraakattributen werden aangetroffen. Dat verdachte niet zou hebben geweten wat er stond te gebeuren, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Kort gezegd waren verdachte en [medeverdachte] steeds samen op boevenpad, en was er niet alleen sprake van een gezamenlijk plan, maar ook van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking waarbij de materiële bijdrage van verdachte van een dusdanig gewicht was, dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van vijf inbraken (feiten 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair en 8 primair) en twee pogingen hiertoe (feiten 2 en 9).
De rechtbank is gelet op de verklaring van verdachte dat zij de gestolen kentekenplaten op haar auto heeft zien zitten ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling (feit 3 subsidiair). Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 primair tenlastegelegde diefstal van de kentekenplaten. Zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
Dit geldt ook voor feit 1 primair en subsidiair. Met betrekking tot dit feit, dat zou zijn gepleegd op 26 november 2021, kan niet worden vastgesteld dat verdachte bij de inbraak aanwezig is geweest. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte op 26 november 2021 het horloge al voorhanden heeft gehad en ook niet dat zij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een gestolen goed betrof. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit daarom volledig vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 28 november 2021 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning [adres 1] weg te nemen goederen, toebehorende aan [benadeelde 1] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met haar mededader, daartoe de tuindeur van die woning (met behulp van een breekijzer) heeft verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair
op 23 december 2021 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, twee kentekenplaten ( [kenteken 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl zij en haar mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van
dezegoed
erenwisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4 primair
op 22 december 2021 uit een woning gelegen aan [adres 5] te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, drie sleutels, aan [benadeelde 2] , toebehorende heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader d
ieweg te nemen goed
erenonder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
5 primair
op 22 december 2021 uit een woning gelegen aan [adres 6] te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, een ipad (Apple) en een fles parfum (Chanel) en een geldkistje (met oa sieraden en munten) en een sleutelbos aan [benadeelde 3] , toebehorende heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
6 primair
op 22 december 2021 uit een woning gelegen aan [adres 7] te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, een etuitje (inhoudende een horloge (Esprit) en armbandjes) en ringen en kettingen, aan [benadeelde 4] toebehorende heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
7 primair
op een tijdstip in de periode van 22 december 2021 tot en met 23 december 2021 uit een woning gelegen aan [adres 8] te [plaats 3] , tezamen en in vereniging met een ander, een tele
visie en een JBL partybox en een geldkistje (inhoudende medailles en spelden en horlogeschakels), aan [benadeelde 5] , toebehorende heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
8 primair
op 23 december 2021 uit een woning gelegen aan [adres 3] te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, buitenlandse munten, aan [benadeelde 6] , toebehorende heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
9
op 23 december 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf uit een bouwkeet een of meer goederen aan [benadeelde 7] toebehorende weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van verbreking, immers hebben verdachte en haar mededader, een deur van de bouwkeet verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert het jeugdstrafrecht toe te passen en aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 146 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert hij een taakstraf van 80 uur. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de flinke overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een veroordeling aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf. De verdediging kan zich vinden in de geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de begeleiding, nu verdachte van mening is dit niet langer nodig te hebben. Ook bepleit de verdediging rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met haar toenmalige partner schuldig gemaakt aan vijf voltooide woninginbraken, twee pogingen tot woninginbraak en een opzetheling. Hierbij werd haar auto gebruikt om naar de woningen te gaan, waarbij deze na het plegen van de strafbare feiten werd gebruikt voor de opslag van gestolen spullen. Telkens werden er ruiten van de woningen kapot gemaakt, zodat de goederen konden worden weggenomen. Woninginbraken zijn vervelende en ernstige vermogensdelicten die zorgen voor overlast en schade bij de slachtoffers. Door haar handelen heeft verdachte ook inbreuk gemaakt op de privacy van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor onrust in de maatschappij. Een woning is bij uitstek een plek waar de bewoners zich veilig moeten voelen. Verdachte heeft ter zitting, na doorvragen van de rechtbank, aangegeven dat zij de gevolgen erg vindt voor de bewoners, maar de rechtbank twijfelt eraan of zij daadwerkelijk beseft wat haar handelen teweeg heeft gebracht. Blijkens haar handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor de belangen en gevoelens van anderen. Kennelijk heeft zij enkel oog gehad voor haar eigen financiële gewin.
Uit de reclasseringsrapportage die voor de zitting over verdachte is opgemaakt, volgt dat verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau, dat er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en dat zij zelf aangaf ten tijde van de feiten in een ongezonde en afhankelijke partnerrelatie met [medeverdachte] te verkeren. De reclassering heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal dit echter niet doen, omdat zij geen mogelijkheden ziet tot pedagogische beïnvloeding. Ter zitting heeft verdachte duidelijk gemaakt dat zij een volwassen leven leidt. Zij is inmiddels moeder geworden, heeft een relatie en werk. De rechtbank zal verdachte dan ook volgens het volwassenstrafrecht berechten.
Bij het bepalen van de soort en hoogte van de straf kijkt de rechtbank onder andere naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook slaat de rechtbank acht op de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS. Het uitgangspunt voor iedere voltooide woninginbraak afzonderlijk is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank ziet echter redenen om van dit uitgangspunt af te wijken, met name vanwege de forse schending van de redelijke termijn.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de feiten zijn gepleegd in een relatief kort tijdsbestek van een maand, dat verdachte zelf nog jong is en een jong kind heeft en dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De hoeveelheid, aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten maken dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals de verdediging heeft bepleit (uitgaande van bewezenverklaring van alleen feit 3 subsidiair). De rechtbank ziet echter gelet op het lange tijdsverloop geen reden om verdachte terug naar de gevangenis te sturen en zal aan haar een taakstraf opleggen. Daarnaast acht de rechtbank het passend om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, om te voorkomen dat verdachte zich wederom inlaat met soortgelijke feiten. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat verdachte hulp krijgt bij het op de rit houden van haar leven. Dit is zowel in haar eigen belang, in het belang van de maatschappij als in het belang van haar kind. Om die reden zal de rechtbank alle bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 24 december 2021(maak een keuze), omdat verdachte op dat moment in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van drie jaar en vier maanden (maak een keuze)verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaar(vul de feitaanduidingen in). Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarom zal als compensatie de straf aanzienlijk worden gematigd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 146 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uur, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

7.1
Vordering [benadeelde 8]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde 8] ter zake van feit 3. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 26,50 aan materiële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is van de diefstal van de kentekenplaten vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.2
Vordering [benadeelde 6]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde 6] ter zake van feit 8. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 710,63 aan materiële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer, naast de door haar bepleite vrijspraak.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar tot een bedrag van € 710,63, bestaande uit materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 23 december 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, de personenauto Toyota met [kenteken 2], is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en de feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp, nu dit niet alleen diende als vervoermiddel om de inbraken te kunnen plegen, maar ook als opslagplaats voor de gestolen goederen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 33a, 36f, 45, 47, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 3 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 3:medeplegen van opzetheling;
feit 4:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 5:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 6:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 7:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 8:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 9:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 146 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Breda (Langendijk 34 Breda ), na het maken van een afspraak via telefoonnummer: 088-804 1505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Humanitas of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De verdachte is reeds aangemeld voor deze behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte zich laat begeleiden door Humanitas, of soortgelijke instantie te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instantie geeft voor de begeleiding.
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* personenauto, Toyota met [kenteken 2], goednummer G2293336;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 6] (feit 8)van € 710,63 bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
23 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 6] (feit 8), € 710,63 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
23 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 8] (feit 3)niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 8] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en
mr. L. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R. Heitzman en D.W. Schalk, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2025.